Logo
🔍

1 Kronieken 15 VB

« De ark wordt naar Jeruzalem gebracht

1. David bouwde paleizen voor zichzelf in de Davidsstad. Ook maakte hij een plek gereed voor de ark van God en zette er een tent voor op.

2. Toen zei David: "Niemand anders dan de Levieten mogen de ark van God dragen, want zij zijn door de Heer uitgekozen om de ark van God te dragen en Hem voor altijd te dienen."#15:2 zie Num 1:47-50 | Num 4:15

3. Daarna riep David heel Israël bijeen in Jeruzalem om de ark van de Heer op te halen en naar de plaats te brengen die hij ervoor gereed had gemaakt.

4. David liet de afstammelingen van Aäron en de Levieten komen:

5. van de afstammelingen van Kehat 120 man, onder leiding van Uriël;

6. van de afstammelingen van Merari 220 man, onder leiding van Asaja;

7. van de afstammelingen van Gersom 130 man, onder leiding van Joël;

8. van de familie van Elizafan 200 man, onder leiding van Semaja;

9. van de familie van Hebron 80 man, onder leiding van Eliël;

10. van de familie van Uzziël 112 man, onder leiding van Amminadab.

11. David ontbood de priesters Zadok en Abjatar, en de Levieten Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab

12. en zei tegen hen: "Jullie zijn de familiehoofden van de Levieten. Heilig je nu voor de Heer, met alle andere priesters en Levieten, zodat jullie de ark van de Heer, de God van Israël, naar de plaats kunnen brengen die ik daarvoor gereed heb gemaakt.

13. Omdat jullie dat de eerste keer niet gedaan hebben, heeft onze Heer God ons toen een zware slag toegebracht, omdat we de Heer niet de gepaste eer hebben betoond."

14. Daarop heiligden de priesters en de Levieten zich om de ark van de Heer, de God van Israël, op te halen.

15. De Levieten droegen de ark van God aan draagstokken op hun schouders, zoals Mozes het op bevel van de Heer had voorgeschreven.

16. Ook gebood David de leiders van de Levieten om hun broeders op te stellen die zangers en muzikanten waren en die feestelijke muziek zouden maken op allerlei muziekinstrumenten, citers en harpen en cimbalen.

17. Toen stelden de Levieten Heman aan, de zoon van Joël, en van zijn verwanten Asaf, de zoon van Berechja, en Etam, de zoon van Kusaja, uit de afstammelingen van Merari.

18. Direct onder hen stonden Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifele, Mikneja en de deurwachters Obed-Edom en Jeïël.

19. De zangers Heman, Asaf en Etan moesten muziek maken op koperen cimbalen;

20. Zecharja, Aziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja op harpen met hoge tonen;

21. en Mattitja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom, Jeïël en Azazja op citers, acht tonen lager, ter begeleiding.

22. Kenanja, het hoofd van de Levieten, ging over het vervoer. Hij regelde het vervoer, omdat hij daar talent voor had.

23. Berechja en Elkana bewaakten de ark.

24. De priesters Sebanja, Josafat, Netaneël, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer liepen voor de ark van God uit en bliezen op de bazuinen. Ook Obed-Edom en Jehia deden dienst als bewakers van de ark.

25. Toen gingen David, de oudsten van Israël en de aanvoerders over duizend de ark van het verbond van de Heer feestelijk ophalen uit het huis van Obed-Edom.

26. En omdat God de Levieten hielp die de ark van het verbond van de Heer droegen, offerden ze zeven jonge stieren en zeven rammen.

27. David droeg een bovenkleed van fijn linnen, evenals de Levieten die de ark droegen, de zangers en Kenanja, die de leiding had over het vervoer en de zangers. Daaronder droeg David een lang linnen hemd.

28. Zo bracht heel Israël onder luid gejuich de ark van het verbond van de Heer naar de Davidsstad, begeleid door muziek van bazuinen, ramshorens, cimbalen, citers en harpen.

29. Toen de ark van het verbond van de Heer bij de Davidsstad aankwam, keek Michal, de dochter van Saul, uit het raam toe en zag hoe koning David huppelde en danste. En ze minachtte hem erom in haar hart.

»