Logo
🔍

1 Kronieken 23 VB

« De taken van de Levieten

1. Toen David oud was geworden en hoogbejaard was, maakte hij zijn zoon Salomo koning van Israël.

2. Hij riep alle leiders van Israël bijeen, evenals de priesters en de Levieten.

3. De Levieten van 30 jaar en ouder werden hoofd voor hoofd ingeschreven. Hun aantal bedroeg 38.000 man.

4. Hiervan moesten 24.000 man toezicht houden op de dienst in het huis van de Heer, 6000 man werden benoemd als beambten en rechters,

5. 4000 als deurwachters en 4000 als muzikanten om de Heer te loven met zang en met muziek, "op de muziekinstrumenten die ik daarvoor heb laten maken," zei David.

6. David verdeelde de Levieten in afdelingen overeenkomstig hun afstamming van Gerson, Kehat of Merari, de zonen van Levi.

7. Van de afstammelingen van Gerson: Ladan en Simeï.

8. De zonen van Ladan: het familiehoofd Jehiël, verder Zetam en Joël, drie zonen.

9. De zonen van Simeï: Selomit, Haziël en Haran, drie in totaal. Zij waren de familiehoofden van Ladan.

10. Simeï had kleinzonen: Jahat, Zina, Jeüs en Beria, vier in totaal.

11. Jahat was het familiehoofd, daarna kwam Zina. Maar Jehus en Beria hadden niet veel zonen, daarom werden zij samen als één familie beschouwd en kwamen als één groep in het dienstrooster te staan.

12. De zonen van Kehat waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël, vier in totaal.

13. De zonen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron – hij en zijn zonen – werd afgezonderd om voor altijd de allerheiligste gaven te heiligen en de offers te verbranden in de tegenwoordigheid van de Heer, om Hem te dienen en voor altijd in zijn naam te zegenen.#23:13 zie Ex 28:1

14. Wat betreft de godsman Mozes: zijn zonen werden gerekend tot de Levieten.

15. De zonen van Mozes waren Gersom en Eliëzer.

16. Van de zonen van Gersom was Sebuel het familiehoofd.

17. De zoon van Eliëzer was Rehabja, het familiehoofd. Meer zonen had Eliëzer niet. Maar Rehabja kreeg heel veel nakomelingen.

18. Van de zonen van Jizhar was Selomit het familiehoofd.

19. Van de zonen van Hebron was Jeria het familiehoofd, Amarja de tweede, Jahaziël de derde, Jekameam de vierde.

20. Van de zonen van Uzziël was Micha het familiehoofd, Jissia was de tweede.

21. De zonen van Merari waren Mali en Musi. De zonen van Mali waren Eleazar en Kis.

22. Toen Eleazar stierf, had hij geen zonen, maar alleen dochters. Hun neven, de zonen van Kis, trouwden met hen.

23. De zonen van Musi waren Mali, Eder en Jeremot, drie in totaal.

24. Dit zijn de afstammelingen van Levi, naar hun afstamming ingedeeld onder de familiehoofden, hoofd voor hoofd ingeschreven, van 20 jaar en ouder, die dienstdeden in het huis van de Heer.

25. Want David had gezegd: 'De Heer, de God van Israël, heeft zijn volk rust gegeven en Hij zal voor eeuwig in Jeruzalem wonen.

26. Nu hoeven de Levieten niet langer de tabernakel te dragen en alle voorwerpen die voor de dienst worden gebruikt.'#23:26 zie Deut 10:8

27. Een van Davids laatste bevelen was daarom dat voortaan de Levieten van 20 jaar en ouder ingeschreven moesten worden.#23:27 David verlaagde de leeftijd waarop Levieten in de tempel dienst mochten gaan doen dus van 30 naar 20 jaar: vgl Num 4:2-3

28. Het was hun taak de priesters, de afstammelingen van Aäron, terzijde te staan bij de dienst in het huis van de Heer.#23:28 zie Num 3:5-9 Ze waren verantwoordelijk voor de voorhoven, de voorraadkamers, de reiniging van alle heilige voorwerpen en voor alles wat er gedaan moest worden in het huis van God,

29. zoals de zorg voor de toonbroden, het meel voor de meeloffers en de ongezuurde koeken, de zorg voor wat op de bakplaat gebakken wordt en het mengen, afmeten en afwegen van alle ingrediënten daarvoor.

30. En elke ochtend en avond moesten ze de Heer loven en prijzen.

31. Ook hielpen ze bij alle brandoffers voor de Heer op de sabbatten, op de dagen van de nieuwe maan en op de jaarlijkse feesten. Ze dienden in de tegenwoordigheid van de Heer in de voorgeschreven aantallen en losten elkaar volgens een vast rooster af.

32. Ze hadden ieder hun eigen taak bij de tent van ontmoeting, het heiligdom, en hielpen daar hun broeders, de zonen van Aäron, bij de dienst in het huis van de Heer.

»