Logo
🔍

1 Kronieken 8 STV

«

1. Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde,

2. Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde.

3. Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud,

4. En Abisua, en Naäman, en Ahoah,

5. En Gera, en Sefufan, en Huram.

6. Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath;

7. En Naäman, en Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud.

8. En Saharaïm gewon kinderen in het land van Moab (nadat hij dezelve weggezonden had) uit Husim en Baära, zijn vrouwen;

9. En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Jobab, en Zibja, en Mesa, en Malcham,

10. En Jeüz, en Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der vaderen.

11. En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaäl.

12. De kinderen van Elpaäl nu waren Eber, en Misam, en Semed; deze heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen;

13. En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven.

14. En Ahjo, Sasak en Jeremoth,

15. En Zebadja, en Arad, en Eder,

16. En Michaël, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria.

17. En Zebadja, en Mesullam, en Hizki, en Heber,

18. En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van Elpaäl.

19. En Jakim, en Zichri, en Zabdi,

20. En Eljoënai, en Zillethai, en Eliël,

21. En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simeï.

22. En Jispan, en Eber, en Eliël,

23. En Abdon, en Zichri, en Hanan,

24. En Hananja, en Elam, en Antothija,

25. En Jifdeja, en Pnuël waren zonen van Sasak.

26. En Samserai, en Seharja, en Athalja,

27. En Jaäresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham.

28. Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem.

29. En te Gibeon woonde de vader van Gibeon; en de naam zijner huisvrouw was Maächa.

30. En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis, en Baäl, en Nadab,

31. En Gedor, en Ahio, en Zecher.

32. En Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen.

33. Ner nu gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, Abinadab, en Esbaäl.

34. En Jonathans zoon was Merib-Baäl, en Merib-Baäl gewon Micha.

35. De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaärea, en Achaz.

36. En Achaz gewon Jehoadda, en Jehoadda gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza;

37. En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel.

38. Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen; Azrikam, Bochru, en Ismaël, en Searja, en Obadja, en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel.

39. En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeüs, de tweede, en Elifelet, de derde.

40. En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin.

»