1 Korintiërs 10 EBV24
1. Mijn broeders, Ik wil dat jullie weten, dat al onze vaderen onder de wolk waren en allen door de zee gingen,
2. en allen werden door Mozes gedoopt in de wolk en in de zee,
3. en allen aten één en hetzelfde geestelijke voedsel,
4. en allen dronken zij één geestelijke drank, want zij dronken uit de rots van de Geest die bij hen was en die rots was Christus.
5. Maar in de meesten van hen heeft GOD geen welgevallen gehad, want zij zijn gevallen in de woestijn.
6. Deze dingen zijn een voorbeeld voor ons, opdat wij geen verlangen naar het kwaad zouden hebben, zoals zij dat verlangen hadden.
7. Wij moeten ook geen afgodendienaren worden zoals sommigen van hen afgoden dienden, zoals geschreven staat: “Het volk ging zitten om te eten en om te drinken, en zij stonden op om zich te vermaken.”
8. Wij moeten ook niet hoereren zoals sommigen van hen gehoereerd hebben, en drieëntwintigduizend vielen er op één dag.
9. Ook moeten wij Christus niet verzoeken zoals sommigen van hen Hem verzocht hebben, en zij kwamen om door de slangen.
10. Ook moeten wij niet mopperen zoals sommigen van hen gemopperd hebben en omgebracht werden door de verderver.
11. Maar al die dingen, die hen overkomen zijn, zijn een voorbeeld voor ons en het werd opgeschreven als een waarschuwing voor ons, want hun einde van de eeuwen is over ons gekomen.
12. Laat dan wie meent te staan van nu af aan uitkijken, dat hij niet valt.
De tafel van onze Heer13. Er is jullie geen enkele verzoeking overkomen die niet gewoon mensen overkomt, maar GOD is getrouw, die niet zal toestaan dat jullie boven wat jullie kunnen verdragen verzocht worden, maar Hij zal met jullie verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat jullie het kunnen dragen.
14. Daarom, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij.
15. Ik spreek als tot wijzen. Beoordelen jullie daarom wat ik zeg.
16. De beker van dankzegging, die wij zegenen, is die niet de gemeenschap met het Bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap met het Lichaam van Christus?
17. Want zoals het brood één is, zo zijn wij allen één Lichaam, want wij allen ontvangen van één brood.
18. Kijk naar het Israël naar het vlees. Waren niet degenen die van de offers aten, ook nauw verbonden met het altaar?
19. Wat wil ik dan zeggen? Dat een afgod iets is, of dat een afgodenoffer iets is? Nee!
20. Wat de heidenen offeren, offeren zij aan demonen en niet aan GOD. Ik wil niet dat jullie met demonen omgang hebben.
21. Jullie kunnen niet de beker van onze Heer drinken en de beker van de demonen, en jullie kunnen niet deelnemen aan de tafel van onze Heer en aan de tafel van de demonen.
De vrijheid van de gelovige22. Of willen wij onze Heer jaloers maken? Zijn wij soms sterker dan Hij?
23. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar niet alles bouwt op.
24. Laat niemand alleen zoeken wat goed voor hemzelf is, maar laat ieder ook zoeken wat goed is voor zijn naaste is.
25. Alles wat in de vleeshal verkocht wordt, mogen jullie eten zonder navraag te doen omwille van het geweten,
26. want de aarde met zijn volheid is van de HEERE.
27. Als iemand uit de heidenen jullie uitnodigt en jullie willen bij hem gaan eten, eet dan alles wat jullie wordt voorgezet zonder navraag te doen om het geweten.
28. Maar als iemand tegen jullie zegt: “Dat is een afgodenoffer!”, eet het dan niet, om degene die het tegen jullie zei en omwille van het geweten.
29. Als ik zeg: ‘het geweten’, dan bedoel ik niet jullie eigen geweten, maar dat van degene die het jullie gezegd heeft. Want waarom zou mijn vrijheid beoordeeld worden door het geweten van een ander?
30. Als ik op waardige wijze deelneem aan de maaltijd, waarom zou ik dan gelasterd worden voor dat waarvoor ik dankzeg?
31. Of jullie nu eten of drinken, of wat ook doen, doe alles tot eer van GOD.
32. Wees geen struikelblok voor Joden of Arameeërs of de gemeente van GOD,
33. zoals ook ik iedereen in alles ter wille ben en niet mijn eigen belang zoek, maar dat wat van belang is voor velen, opdat zij Leven zullen hebben.