1 Korintiërs 6 EBV24
1. Hoe durft iemand van jullie wanneer hij een rechtszaak tegen een ander heeft, deze zaak voor te laten komen bij onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?
2. Of weten jullie niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? Als dan de wereld door jullie geoordeeld zal worden, zijn jullie dan niet in staat om in kleine geschillen een oordeel te vellen?
3. Weten jullie niet dat jullie engelen zullen oordelen? Hoeveel te meer dan degenen die van deze wereld zijn?
4. Maar als jullie een alledaags geschil hebben, dan nemen diegenen plaats die niet in aanzien zijn in de gemeente.
5. Tot jullie schaamte zeg ik dit tegen jullie. Is er onder jullie dan niet één wijze man, die in staat is om te bemiddelen tussen een broeder en zijn broeder?
6. Maar nu gaat de ene broeder met de andere broeder een rechtszaak aan en dat nog wel ten overstaan van ongelovigen.
7. Zo veroordelen jullie jezelf, omdat jullie rechtszaken tegen elkaar voeren. Waarom lijden jullie niet liever onrecht? Waarom lijden jullie niet liever schade?
8. Maar nu handelen jullie verkeerd en bedriegen jullie zelfs jullie broeders.
9. Of weten jullie niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk van GOD niet zullen beërven? Dwaal niet! Hoereerders, afgodendienaren, overspelers, aanranders, mannen die met mannen slapen,
10. hebzuchtigen, dieven, dronkaards, lasteraars en rovers zullen het Koninkrijk van GOD niet beërven.
Het lichaam is een tempel van de Heilige Geest11. En deze dingen waren bij sommigen van jullie aanwezig, maar jullie zijn gewassen en geheiligd en gerechtvaardigd in de Naam van onze Here Jezus Christus en door de Geest van onze GOD.
12. Alle dingen zijn mij toegestaan, maar niet alles is nuttig. Alles is mij toegestaan, maar niemand zal macht over mij hebben.
13. Het voedsel is voor de buik en de buik is voor het voedsel, maar GOD zal beide teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor onze Heer en onze Heer voor het lichaam.
14. Maar GOD heeft onze Heer doen opstaan en zal ons doen opstaan door zijn kracht.
15. Weten jullie niet dat jullie lichamen leden van Christus zijn? Zal iemand dan een lid van Christus nemen om er een lid van een hoer van te maken? Dat nooit!
16. Of weten jullie niet dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam met haar is? Want Hij zegt: ‘Die beiden zullen één lichaam zijn.’
17. Maar wie zich aan onze Heer hecht, wordt één geest met Hem.
18. Ontvlucht de hoererij. Alle zonde die de mens doet, gaat buiten zijn lichaam om, maar wie hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
19. Of weten jullie niet, dat jullie lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in jullie woont, die jullie van GOD ontvangen hebben, en dat jullie niet van jullie zelf zijn?
20. Want jullie zijn duur gekocht! Verheerlijk dan GOD in jullie lichaam en in jullie geest, die beide van GOD zijn.