Logo
🔍

1 Koningen 3 BB

« Salomo vraagt God om wijsheid

1. Salomo trouwde met één van de dochters van de koning van Egypte. Hij bracht haar naar de 'Stad van David', totdat hij klaar zou zijn met de bouw van zijn huis en van de tempel van de Heer en van de muren rond Jeruzalem.

2. Het volk had de gewoonte om op de heuvels dieren voor de Heer te offeren, omdat er in die tijd nog geen tempel voor de Heer was gebouwd.

3. Salomo liet zien dat hij van de Heer hield, door op dezelfde manier te leven als zijn vader David. Alleen had ook hij de gewoonte om op de heuvels dieren en wierook te offeren.

4. Zo ging de koning offers brengen op de heuvel bij Gibeon, want dat was de belangrijkste offerplaats. Hij offerde er 1000 dieren.

5. Daar, bij Gibeon, kwam toen 's nachts de Heer in een droom naar Salomo toe. God zei: "Vraag van Mij wat je wil. Wat zal Ik je geven?"

6. Salomo antwoordde: "U bent heel erg goed geweest voor mijn vader David, omdat hij trouw en rechtvaardig was en erg graag dicht bij U wilde leven. U heeft hem daarvoor beloond door mij, zijn zoon, koning te maken.

7. Mijn Heer God, U heeft mij koning gemaakt in de plaats van mijn vader David, ook al ben ik nog jong. Ik heb nog nooit een oorlog gevoerd.

8. Zo sta ik midden tussen uw volk dat U heeft uitgekozen. Een volk dat zó groot is, dat het niet te tellen is. Het is zelfs niet te schatten hoe groot het is.

9. Wie kan dit grote volk leiden? Geef mij daarom alstublieft wijsheid. Dan kan ik uw volk leiden doordat ik goed het verschil weet tussen goed en kwaad."

10. De Heer was er blij mee dat Salomo dit van Hem vroeg.

11. Hij zei tegen hem: "Ik zal doen wat je hebt gevraagd, omdat je niets voor jezelf hebt gevraagd. Je hebt niet gevraagd om een lang leven, of om rijkdom, of om het leven van je vijanden. Maar je vraagt om wijsheid, omdat je eerlijk wil rechtspreken over het volk.

12. Daarom zal Ik doen wat je gevraagd hebt. Ik zal je wijs en verstandig maken. Vóór jou is nog niemand zo wijs geweest en na jou zal ook niemand meer zo wijs zijn.

13. En ook wat je niet hebt gevraagd, zal Ik je geven. Ik zal je rijker en beroemder maken dan alle andere koningen.

14. En als je leeft zoals Ik het wil en jij je aan mijn wetten en leefregels houdt zoals je vader David heeft gedaan, dan zal Ik je ook een lang leven geven."

Salomo's wijsheid

15. Toen werd Salomo wakker en hij merkte dat hij het had gedroomd. Toen hij in Jeruzalem was terug gekomen, ging hij voor de kist van het verbond van de Heer staan en offerde daar brand-offers en dank-offers. En hij hield een feestmaaltijd voor al zijn dienaren.

16. Op een keer kwamen er twee vrouwen bij de koning. Het waren twee hoeren.

17. De ene vrouw zei: "Mijn heer de koning, deze vrouw en ik wonen samen in een huis. Ik heb bij haar in huis een kind gekregen.

18. Drie dagen later kreeg zij ook een kind. Alleen wij tweeën waren thuis. Verder was er niemand.

19. 's Nachts is háár kind gestorven, doordat ze op hem is gaan liggen.

20. Toen is ze midden in de nacht opgestaan. En terwijl ik lag te slapen, heeft ze mijn zoon die naast me lag, omgeruild voor haar dode zoon.

21. Toen ik 's morgens opstond om mijn zoon te voeden, zag ik dat hij dood was. Maar toen ik goed keek, zag ik dat het niet míjn kind was!"

22. Maar de andere vrouw zei: "Niet waar! Het levende kind is van mij en het dode kind is van jou." De eerste vrouw zei weer: "Niet waar! Het dode kind is van jou en het levende is van mij." Zo stonden ze daar voor de koning ruzie te maken.

23. Toen zei de koning: "Jullie zeggen allebei: 'De levende zoon is van mij, en de dode is van jou.'

24. Breng me een zwaard." Een dienaar haalde een zwaard.

25. En de koning zei: "Snijd het levende kind in tweeën. Geef de ene helft aan de ene vrouw en de andere helft aan de andere vrouw."

26. Toen riep de vrouw die de moeder was van het levende kind: "Alstublieft, mijn heer de koning, geef haar het levende kind dan maar! Dood het alstublieft niet!" Want omdat ze de moeder was, hield ze van het kind. Maar de andere vrouw zei: "Snijd het kind maar door. Dan hebben we tenminste allebei niets."

27. Toen wees de koning naar de eerste vrouw en zei: "Geef haar het levende kind en dood het niet. Want zij is de moeder."

28. Toen de Israëlieten hoorden hoe de koning de rechtszaak van de twee vrouwen had opgelost, kregen ze diep ontzag voor hun koning. Want ze merkten dat Gods wijsheid in hem was.

»