Logo
🔍

1 Koningen 5 EBV24

« Salomo’s grootheid

1. Salomo heerste over alle koninkrijken vanaf de rivier de Eufraat tot aan het land van de Filistijnen en tot aan het grensgebied van Egypte. Zij brachten hun gaven en dienden Salomo alle dagen van zijn leven.

2. De voedselvoorziening voor Salomo voor één dag bestond uit dertig kor fijn meel en zestig kor gewoon meel,

3. tien vetgemeste runderen, twintig weiderunderen en honderd schapen en geiten, afgezien van herten, gazellen, steenbokken en vetgemeste ganzen.

4. Want hij heerste over alles wat aan deze kant van de rivier de Eufraat lag, vanaf Tifsah tot aan Gaza, over alle koningen aan deze kant van de rivier, en uit alle gebieden daaromheen stelde men zich vreedzaam tegenover hem op.

5. Juda en Israël woonden veilig, ieder onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgenboom, vanaf Dan tot Ber-Seba, gedurende alle dagen van Salomo.

6. Salomo had ook veertigduizend paardenstallen voor zijn wagens en twaalfduizend ruiters.

7. Die landvoogden zorgden, ieder in zijn maand, voor het levensonderhoud van koning Salomo en van ieder die bij koning Salomo aan tafel kwam. Zij zorgden dat er niets ontbrak.

8. De gerst en het stro voor de paarden en voor de renpaarden brachten zij naar de plaats waar hij verbleef, ieder volgens het voorschrift dat voor hem gold.

9. GOD gaf Salomo wijsheid en buitengewoon veel verstand en een hart zo ruim als het zand aan de oever van de zee.

10. De wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van alle zonen van het oosten en dan alle wijsheid van de Egyptenaren.

11. Hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, Heman, Chalcol en Darda, de zonen van Mahol. Zijn naam werd bekend bij alle volken rondom.

12. Hij sprak drieduizend spreuken. Van hem waren duizend en vijf liederen.

13. Hij sprak ook over de bomen, vanaf de ceder op de Libanon tot aan de hysop die uit de muur opschiet. Hij sprak ook over het vee, over de vogels, over de kruipende dieren en over de vissen.

De voorbereidingen van Salomo voor de Tempelbouw

14. Van alle volken kwamen er om naar de wijsheid van Salomo te luisteren, van alle koningen van de aarde, die van zijn wijsheid hadden gehoord.

15. Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn dienaren naar Salomo, want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning hadden gezalfd in de plaats van zijn vader. Hiram had David immers steeds liefgehad.

16. Salomo liet aan Hiram zeggen:

17. “Je weet dat mijn vader David geen Huis kon bouwen voor de Naam van de HEERE, zijn GOD, vanwege de strijd die zij aan alle kanten rondom tegen hem voerden, totdat de HEERE hen aan zijn voeten onderworpen had.

18. Maar nu heeft de HEERE, mijn GOD, mij rondom rust gegeven. Er is geen tegenstander en er dreigt geen kwaad meer.

19. Zie, ik ben van plan om een Huis te bouwen voor de Naam van de HEERE, mijn GOD, zoals de HEERE tot mijn vader David gesproken heeft, toen hij zei: ‘Je zoon, die Ik in jouw plaats op je troon zal zetten, die zal een Huis voor mijn Naam bouwen.’

20. Geef dan nu opdracht, dat ze voor mij ceders uit de Libanon gaan hakken. Mijn dienaren zullen met jouw dienaren samenwerken en ik zal je het loon voor je dienaren geven, precies zoals je dat mij zult opgeven, want jij weet dat er niemand onder ons is, die zo hout kan hakken als de Sidoniërs.”

21. Toen Hiram de woorden van Salomo gehoord had, verheugde hij zich buitengewoon en zei: “Mag de HEERE op deze dag gezegend worden, want Hij heeft David een wijze zoon over dit grote volk gegeven!”

22. En Hiram zond een bode naar Salomo om te zeggen: “Ik heb het bericht gehoord dat je aan mij hebt gezonden. Ik zal aan al je wensen betreffende cederhout en cipressenhout voldoen.

23. Mijn dienaren zullen het van de Libanon naar de zee brengen en ik zal het als vlotten over zee vervoeren naar de plaats die jij mij opgeeft. Daar zal ik ze losmaken en jij zult ze afvoeren. En jij zult aan mijn wensen voldoen door voedsel voor mijn huis te geven.”

24. Zo gaf Hiram cederhout en cipressenhout aan Salomo, geheel naar zijn wens.

25. Salomo gaf Hiram twintigduizend kor tarwe als voeding voor zijn huis en twintig kor gestoten olijfolie. Dit gaf Salomo van jaar tot jaar aan Hiram.

26. De HEERE gaf Salomo wijsheid, zoals Hij hem had toegezegd. Tussen Hiram en Salomo was er vrede en zij beiden sloten een verbond met elkaar.

27. Koning Salomo deed een lichting voor de dwangarbeid uit heel Israël opkomen en de lichting was dertigduizend man.

28. Hij zond hen naar de Libanon, tienduizend man per maand, om beurten: een maand waren zij op de Libanon en twee maanden waren zij thuis. Adoniram ging over de lichting arbeiders.

29. Salomo had ook zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend steenhouwers in het gebergte.

30. Afgezien van de hoofdopzichters van Salomo, die over het werk gingen, waren er drieëndertighonderd man die leiding gaven aan het volk dat het werk deed.

31. De koning gaf opdracht om grote stenen aan te voeren, kostbare stenen, gehouwen stenen om het fundament van het Huis te leggen.

32. De bouwlieden van Salomo en de bouwlieden van Hiram en de Giblieten bewerkten ze en zij maakten het hout en de stenen klaar om het Huis te bouwen.

»