Logo
🔍

1 Samuel 10 EBV24

« Saul door Samuël tot koning gezalfd

1. Toen nam Samuël de oliekruik en goot die uit over zijn hoofd en kuste hem en zei: “Heeft de HEERE je niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?

2. Als je vandaag bij mij weggaat, zul je twee mannen aantreffen bij het graf van Rachel in Zelzah op het grondgebied van Benjamin. Zij zullen tegen je zeggen: ‘De ezelinnen, die je bent gaan zoeken, zijn gevonden, en zie, je vader heeft de zaak van de ezelinnen laten rusten. Hij is bezorgd over jullie en zegt: Wat moet ik voor mijn zoon doen?’”

3. Daarvandaan zul je verder gaan en je zult bij de terpentijnboom van Tabor komen. Daar zullen je drie mannen ontmoeten, die op weg zijn naar GOD in Beth-El. Eén zal drie bokjes dragen en één zal drie ronde broden dragen en één zal een zak wijn dragen.

4. Zij zullen je naar je welzijn vragen en zij zullen je twee broden geven die je uit hun hand zult aannemen.

5. Daarna zul je bij Gibea van GOD komen waar de bezettingslegers van de Filistijnen zijn. Als je daar bij de stad komt, zul je een stoet profeten tegenkomen die van de hoogte afdalen. Voor hen uit gaan de harp, de tamboerijn, de fluit en de lier, terwijl zij profeteren.

6. De Geest van de HEERE zal over je komen en je zult met hen profeteren en je zult een ander mens worden.

7. Wanneer deze tekenen je overkomen, is het aan jou om te doen wat je hand vindt, want GOD zal met je zijn.

8. Je zult voor mij uit naar Gilgal afdalen, en zie, ik zal naar jou afdalen om brandoffers op te dragen en vredeoffers te brengen. Zeven dagen moet je daar wachten tot ik bij je kom en je laat weten wat je moet doen.”

9. Toen hij zich omgedraaid had om bij Samuël weg te gaan, veranderde GOD zijn hart in een ander hart. Al deze tekenen kwamen op diezelfde dag.

10. Toen zij daar bij Gibea kwamen, zie, daar kwam hem een stoet profeten tegemoet en de Geest van GOD kwam over hem en hij profeteerde in hun midden.

11. Allen die hem gisteren en eergisteren nog gekend hadden, keken en zagen dat hij met de profeten aan het profeteren was en onder het volk zei men tegen elkaar: “Wat is er toch gebeurd met de zoon van Kis? Is Saul ook onder de profeten?”

12. Een man daarvandaan nam het woord en zei: “Wie is hun vader?” Zodoende is het tot een spreekwoord geworden: “Is Saul ook onder de profeten?”

13. Toen hij ophield met profeteren, kwam hij op de hoogte aan.

14. De oom van Saul zei tegen hem en tegen zijn knecht: “Waar zijn jullie heengegaan?” Hij zei: “De ezelinnen zoeken, en toen wij zagen, dat zij er niet waren, zijn wij naar Samuël gegaan.”

15. Toen zei de oom van Saul: “Vertel me toch, wat heeft Samuël tegen jullie gezegd?”

16. Saul zei tegen zijn oom: “Hij heeft ons duidelijk laten weten dat de ezelinnen gevonden waren.” Maar het woord over het koningschap, waar Samuël over gesproken had, vertelde hij hem niet.

17. Samuël riep het volk samen bij de HEERE in Mizpa.

18. Hij zei tegen de zonen van Israël: “Zo spreekt de HEERE, de GOD van Israël: ‘Ik heb Israël uit Egypte doen optrekken en Ik heb jullie aan de hand van de Egyptenaren doen ontkomen en aan de hand van alle koninkrijken die jullie onderdrukten.

19. Op deze dag hebben jullie jullie GOD verworpen die jullie uit al jullie ellende en jullie benauwdheden heeft gered. Jullie hebben tegen Hem gezegd: Stel een koning over ons aan! Nu dan, stellen jullie je voor het aangezicht van de HEERE op, geordend naar jullie stammen en naar jullie duizendtallen!’”

20. Samuël liet alle stammen van Israël naderen en de stam van Benjamin werd aangewezen.

21. Toen hij de stam van Benjamin liet naderen, geordend naar zijn families, werd de familie van Matri eruit genomen en daarop werd Saul, de zoon van Kis, eruit genomen. En zij zochten hem, maar men kon hem niet vinden.

22. Zij vroegen de HEERE nog eens: “Is er nog iemand hierheen gekomen?” De HEERE zei: “Zie, hij heeft zich tussen de bagage verstopt.”

23. Zij renden erheen en namen hem vandaar mee. Toen hij midden tussen het volk ging staan, stak hij met kop en schouders boven heel het volk uit.

24. Samuël zei tegen heel het volk: “Zien jullie nu wie de HEERE uitgekozen heeft? Er is niemand onder heel het volk zoals hij.” En heel het volk barstte uit in gejuich en zij zeiden: “Leve de koning!”

25. Samuël maakte aan het volk het recht van het koningschap bekend en schreef het in een boekrol en hij legde het voor het aangezicht van de HEERE. Toen liet Samuël heel het volk gaan, ieder naar zijn eigen huis.

26. Saul ging ook naar zijn huis in Gibea en met hem kwam dat deel van het leger mee waarvan GOD de harten had geraakt.

27. Maar mannen van niets zeiden: “Hoe zou deze man ons kunnen redden?” Zij verachtten hem en boden hem geen geschenk aan. Hij echter hield zich doof.

»