Logo
🔍

1 Samuel 15 EBV24

« Saul als koning door God verworpen

1. Samuël zei tegen Saul: “De HEERE heeft mij gezonden om je tot koning over zijn volk, over Israël, te zalven. Luister dan nu naar de stem van de woorden van de HEERE.

2. Zo zegt de HEERE van de legermachten: ‘Ik zal vergelden wat Amalek Israël heeft aangedaan, toen hij zich onderweg tegen het volk opstelde, toen het uit Egypte optrok.

3. Ga nu heen en versla Amalek. Zonder alles wat hij heeft ter vernietiging af en spaar hem niet, maar dood alles van man tot vrouw, van kind tot zuigeling, van rund tot schaap, van kameel tot ezel.’”

4. Saul riep het volk bijeen. Hij monsterde hen in Telaïm, tweehonderdduizend man voetvolk en tienduizend man van Juda.

5. Toen Saul bij de stad van Amalek aankwam, legde hij een hinderlaag in het beekdal

6. en Saul liet aan de Kenieten zeggen: “Ga weg, wijk uit, daal af uit het midden van de Amalekieten, opdat ik jullie niet met hen uit de weg ruim, want jullie hebben trouwe vriendschap bewezen aan alle zonen van Israël toen zij uit Egypte optrokken.” Toen trokken de Kenieten zich terug uit het midden van de Amalekieten.

7. Daarop versloeg Saul de Amalekieten vanaf Havila tot aan Sur dat tegenover Egypte ligt.

8. Agag, de koning van de Amalekieten, greep hij levend, maar al het volk zonderde hij af ter vernietiging door de scherpte van het zwaard.

9. Maar Saul en heel het volk spaarden Agag en de beste schapen, geiten en runderen en ook de op één na beste en de vette lammeren en alles wat goed was. Zij wilden die niet ter vernietiging afzonderen, maar alles wat minder was en wat zwak was, zonderden zij wel af om het te vernietigen.

10. Toen kwam het woord van de HEERE tot Samuël en het luidde:

11. “Ik heb spijt dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, omdat hij zich van achter Mij heeft afgewend en mijn woorden niet heeft uitgevoerd.” Samuël was zeer ontdaan en hij riep de hele nacht tot de HEERE.

12. ’s Morgens vroeg stond Samuël op en ging Saul tegemoet. Men deelde Samuël mee en zei: “Saul is bij de Karmel aangekomen en zie, hij heeft daar voor zich een gedenkzuil opgericht en hij is verder getrokken en naar Gilgal afgedaald.”

13. Samuël kwam bij Saul en Saul zei tegen hem: “Gezegend ben je door de HEERE! Ik heb het woord van de HEERE uitgevoerd.”

14. Toen zei Samuël: “Wat is dit voor geluid van schapen en geiten dat in mijn oren klinkt, en het geluid van de runderen dat ik hoor?”

15. Saul zei: “Zij hebben ze van de Amalekieten meegebracht want het volk heeft de beste schapen, geiten en runderen gespaard om aan de HEERE, je GOD, te offeren. Het overige hebben wij afgezonderd ter vernietiging.”

16. Toen zei Samuël tegen Saul: “Houd op, ik zal je zeggen, wat de HEERE vannacht tot mij gesproken heeft.” Hij zei tegen hem: “Spreek!”

17. En Samuël zei: “Ben je niet, toen je in eigen ogen nog jong was, hoofd van de stammen van Israël geworden, en door de HEERE tot koning over Israël gezalfd?

18. De HEERE heeft je op pad gestuurd en gezegd: “Ga heen en zonder die zondaren, de Amalekieten, af om ze te vernietigen en strijd tegen hen, totdat ze volledig zijn uitgeroeid.

19. Waarom heb je niet naar de stem van de HEERE geluisterd en ben je op de buit afgestormd en heb je gedaan wat kwaad is in de ogen van de HEERE?”

20. Toen zei Saul tegen Samuël: “Ik heb wel naar de stem van de HEERE geluisterd en ik ben de weg gegaan waarop de HEERE mij gezonden heeft. Ik heb Agag, de koning van de Amalekieten, meegevoerd en de Amalekieten heb ik ter vernietiging afgezonderd.

21. Het volk heeft van de buit schapen, geiten en runderen genomen, het beste van wat volkomen afgezonderd was, om dat aan de HEERE, je GOD, in Gilgal te offeren.”

22. Maar Samuël zei: “Heeft de HEERE soms net zoveel behagen in brandoffers en slachtoffers als in het luisteren naar de stem van de HEERE? Zie, luisteren is beter dan een slachtoffer en aandachtig luisteren is beter dan het vet van de rammen.

23. Want opstandigheid is de zonde van bezweerderij, en koppigheid is afgoderij en staat gelijk aan het vereren van afgodsbeeldjes. Omdat je het woord van de HEERE verworpen hebt, heeft Hij jou als koning verworpen.”

24. Daarop zei Saul tegen Samuël: “Ik heb gezondigd, omdat ik het bevel uit de mond van de HEERE en jouw woorden overtreden heb, want ik was bang van het volk en heb naar hen geluisterd.

25. Nu dan, vergeef mij toch mijn zonde en keer met mij terug, dan zal ik voor de HEERE neerknielen.”

26. Maar Samuël zei tegen Saul: “Ik zal niet met je terugkeren, want je hebt het woord van de HEERE verworpen en de HEERE heeft jou verworpen als koning over Israël.”

27. Toen Samuël zich omkeerde om weg te gaan, greep hij een slip van zijn mantel, maar die scheurde af.

28. Daarop zei Samuël tegen hem: “Op deze dag heeft de HEERE het koningschap van Israël van je afgescheurd en Hij heeft het gegeven aan je naaste die beter is dan jij.

29. Ook liegt de eeuwige Majesteit van Israël niet en Hij heeft geen berouw, want Hij is geen mens dat Hij berouw zou hebben.”

30. Daarop zei hij: “Ik heb gezondigd. Eer mij nu toch tegenover de oudsten van mijn volk en tegenover Israël en keer met mij mee terug, dan zal ik de HEERE, je GOD, aanbidden.”

31. Toen keerde Samuël terug, achter Saul aan, en Saul knielde voor de HEERE neer.

32. Daarna zei Samuël: “Breng Agag, de koning van de Amalekieten, hier bij mij. Agag ging opgewekt naar hem toe en Agag zei bij zichzelf: “De bitterheid van de dood is vast van mij geweken!”

33. Maar Samuël zei: “Zoals je zwaard vrouwen van hun kinderen beroofd heeft, zo zal onder de vrouwen je moeder van haar kinderen beroofd worden.” En Samuël hakte Agag in stukken voor het aangezicht van de HEERE in Gilgal.

34. Daarna ging Samuël naar Rama en Saul ging naar zijn huis in Gibea van Saul.

35. Samuël zag Saul niet meer tot op de dag van zijn dood toe, maar Samuël had wel verdriet om Saul. De HEERE betreurde het dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld.

»