Logo
🔍

1 Samuel 15 VB

« Saul opnieuw ongehoorzaam aan God

1. Samuel zei tegen Saul: "De Heer heeft mij destijds gezonden om u tot koning over zijn volk Israël te zalven. Luister daarom nu naar het woord van de Heer.

2. Dit zegt de Heer van de hemellegers: Ik vergeld Amalek wat het Israël heeft aangedaan: dat het Israël onderweg heeft aangevallen toen Israël uit Egypte kwam.

3. Ga nu en vernietig Amalek volledig. Dood alles en iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en baby's, ossen en schapen, kamelen en ezels. Spaar niets en niemand."

4. Saul riep het volk op naar Telaïm te komen en telde zijn leger: 200.000 man voetvolk en 10.000 man uit Juda.

5. Toen Saul de stad van Amalek bereikte, legde hij in het dal een hinderlaag.

6. Saul liet de Kenieten die er woonden waarschuwen: "Ga weg, vertrek uit Amalek, opdat ik jullie niet samen met hen uitroei. Want jullie zijn goed geweest voor de Israëlieten toen zij uit Egypte kwamen."#15:6 zie Num 10:29-32 Daarop vertrokken de Kenieten uit Amalek.

7. En Saul versloeg de Amalekieten vanaf Havila tot aan de weg naar Sur, ten oosten van Egypte.

8. Koning Agag van Amalek greep hij levend, maar het hele volk roeide hij uit.

9. Maar Saul en zijn leger spaarden Agag en de beste en op één na beste schapen, geiten, runderen en lammeren, alles wat goed was. Die wilden ze niet doden; maar alles wat weinig of geen waarde had, werd gedood.

10. Toen kwam het woord van de Heer tot Samuel:

11. "Ik betreur het dat Ik Saul koning heb gemaakt, want hij heeft Mij verlaten en mijn bevel niet uitgevoerd." Samuel trok zich dit hevig aan en hij riep het de hele nacht uit tot de Heer.

12. De volgende ochtend ging hij Saul tegemoet. Samuel kreeg bericht: "Saul is naar Karmel gegaan. Hij heeft daar voor zichzelf een gedenkteken geplaatst. Daarna is hij verder getrokken en naar Gilgal gegaan."

13. Toen Samuel bij Saul aankwam, zei Saul tegen hem: "Wees gezegend door de Heer! Ik heb het bevel van de Heer uitgevoerd."

14. Maar Samuel zei: "Wat zijn dat dan voor schapen en runderen die ik daar hoor?"

15. Saul zei: "Die hebben ze van de Amalekieten meegebracht. De mannen hebben de beste schapen, geiten en runderen gespaard om daarvan offers te brengen aan uw Heer God. Maar de rest hebben we gedood."

16. Toen zei Samuel tegen Saul: "Zwijg, dan zal ik u laten weten wat de Heer mij vannacht gezegd heeft." Saul zei: "Zeg het mij."

17. Samuel zei: "Bent u niet, toen u in eigen ogen nog een onbelangrijk man was, het hoofd van de stammen van Israël geworden? Heeft de Heer u niet tot koning van Israël gezalfd?

18. Nu heeft de Heer u eropuit gestuurd met het bevel: 'Ga en vernietig die zondaars, de Amalekieten. Strijd tegen hen tot je ze volledig vernietigd hebt.'

19. Waarom hebt u niet gedaan wat de Heer gezegd had? Waarom hebt u zich op de buit gestort en hebt u gedaan wat kwaad is in de ogen van de Heer?"

20. Toen zei Saul tegen Samuel: "Maar ik heb toch gedaan wat de Heer gezegd heeft? Ik heb de opdracht die de Heer mij gegeven heeft toch uitgevoerd? Ik heb Agag, de koning van de Amalekieten, meegebracht, maar de Amalekieten heb ik allemaal gedood.

21. Mijn mannen hebben van de buit die vernietigd moest worden de beste schapen en runderen meegenomen om die in Gilgal aan uw Heer God te offeren."

22. Maar Samuel zei: "Geniet de Heer net zo veel van brandoffers en vleesoffers als van gehoorzaamheid aan Hem? Luister: gehoorzaamheid is beter dan vleesoffers, doen wat Hij zegt is beter dan het vet van rammen.

23. Opstandigheid is een zonde van toverij, rebellie is afgoderij en het aanbidden van afgoden. Omdat u het woord van de Heer hebt verworpen, heeft de Heer ú verworpen. U zult niet langer koning zijn."

24. Toen zei Saul tegen Samuel: "Ik heb gezondigd, want ik heb het bevel van de Heer en uw woorden niet gehoorzaamd. Ik was bang voor mijn mannen en daarom heb ik gedaan wat ze vroegen.

25. Vergeef me alstublieft mijn zonde. Ga met mij mee terug, dan zal ik me voor de Heer neerbuigen."

26. Maar Samuel antwoordde: "Ik zal niet met u mee teruggaan. Omdat u het woord van de Heer hebt verworpen, heeft de Heer ú verworpen. U zult niet langer koning van Israël zijn."

27. Toen Samuel zich omdraaide en wegliep, greep Saul hem bij een punt van zijn mantel, maar die scheurde af.

28. En Samuel zei tegen hem: "De Heer heeft vandaag het koningschap over Israël van u afgescheurd en aan iemand anders gegeven, iemand die beter is dan u.

29. De Heerlijkheid van Israël liegt nooit en Hij komt nooit terug van wat Hij heeft besloten. Want Hij is geen mens, dat Hij van zijn besluiten terug zou komen."

30. Maar Saul zei: "Ik heb gezondigd, maar eer mij alstublieft ten opzichte van de oudsten van mijn volk en van het volk Israël en ga met mij mee terug. Dan zal ik mij neerbuigen voor uw Heer God."

31. Toen ging Samuel met hem mee terug en Saul boog zich neer voor de Heer.

32. Daarna zei Samuel: "Breng koning Agag van Amalek hier." Vol goede moed ging Agag naar hem toe en dacht: "De bitterheid van de dood zal nu wel aan mij voorbijgaan."

33. Maar Samuel zei: "Zoals uw zwaard de vrouwen van hun kinderen beroofde, zo zal vandaag onder de vrouwen uw moeder van kinderen worden beroofd." En Samuel hakte Agag in stukken, in de tegenwoordigheid van de Heer in Gilgal.

34. Daarna vertrok Samuel naar Rama en Saul ging terug naar zijn huis in Gibea van Saul.

35. Samuel zag Saul niet meer tot aan de dag van zijn dood. Hij was diep bedroefd over hem. En de Heer betreurde het dat Hij Saul tot koning van Israël had aangesteld.

»