Logo
🔍

1 Samuel 18 EBV24

« Sauls vijandschap tegenover David

1. Toen David het gesprek met Saul beëindigd had, raakte de ziel van Jonathan verknocht aan de ziel van David, en Jonathan hield van hem als van zichzelf.

2. Saul nam hem op die dag bij zich en liet hem niet meer terugkeren naar het huis van zijn vader.

3. Jonathan en David sloten een verbond, omdat hij hem liefhad als zichzelf.

4. Jonathan deed zijn mantel af die hij aan had en gaf hem aan David en ook zijn kleren, zelfs zijn zwaard en zijn boog en zijn wapengordel.

5. David trok overal heen waar Saul hem naartoe zond. Hij was voorspoedig en Saul stelde hem over de ervaren strijders aan. Hij viel in de smaak bij heel het volk en ook bij de dienaren van Saul.

6. Toen zij aankwamen, en ook David terugkeerde van het verslaan van de Filistijnen, trokken de vrouwen uit alle steden van Israël met gezang en in reidans uit om koning Saul tegemoet te gaan met tamboerijnen, met blijdschap en met driesnarige muziekinstrumenten.

7. De vrouwen waren vrolijk en zongen in beurtzang en zeiden: “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden!”

8. Saul werd heel erg kwaad. In zijn ogen was dit een kwalijke zaak en hij zei bij zichzelf: “Aan David hebben zij tienduizenden gegeven, maar mij hebben zij alleen maar duizenden gegeven. Nog maar even, dan zal ook het koningschap voor hem zijn!”

9. Vanaf die dag af hield Saul David in de gaten.

10. De volgende morgen kwam de boze geest van GOD weer over Saul en hij begon midden in het huis te tieren, terwijl David zoals iedere dag met zijn hand op de snaren speelde. Saul had een speer in zijn hand.

11. Saul wierp de speer en zei: “Ik zal David treffen en aan de wand nagelen.” David kon hem twee keer ontwijken.

12. Saul was bang voor David, want de HEERE was met hem, maar van Saul had Hij Zich teruggetrokken.

13. Saul deed David bij zich weg en stelde hem voor zich aan als overste over duizend. Hij trok voor het volk uit en kwam ook zo terug.

14. David was voorspoedig op al zijn wegen en de HEERE was met hem.

15. Toen Saul zag dat hij erg voorspoedig was, werd hij bang voor hem.

16. Maar heel Israël en Juda hadden David lief, want voor hen uit trok hij uit en zo keerde hij ook terug van de strijd.

17. Saul zei tegen David: “Zie, ik zal je mijn oudste dochter Merab tot vrouw geven. Alleen, wees een dappere zoon voor mij en strijd de oorlogen van de HEERE.” Saul zei bij zichzelf: “Opdat niet mijn hand tegen hem zal zijn, maar de hand van de Filistijnen.”

18. David zei tegen Saul: “Wie ben ik en wat is mijn leven en wat is de familie van mijn vader in Israël, dat ik een schoonzoon van de koning zou worden?”

19. Maar toen het de tijd was om Merab, de dochter van Saul, aan David te geven, werd zij aan Adriël, de Meholathiet, tot vrouw gegeven.

20. Michal, de dochter van Saul, had David lief. Zij kwamen dat aan Saul vertellen en in zijn ogen was het een goede zaak.

21. Saul zei bij zichzelf: “Ik zal haar aan hem geven, opdat zij een valstrik voor hem wordt en opdat de hand van de Filistijnen tegen hem zal zijn.” En Saul zei tegen David: “Door de tweede kun je nu mijn schoonzoon worden.”

22. Saul gaf zijn dienaren opdracht: “Spreek vertrouwelijk met David en zeg: ‘Zie, de koning is op je gesteld en al zijn dienaren houden van je. Word toch schoonzoon van de koning.’”

23. De dienaren van Saul spraken deze woorden ten aanhoren van David. Toen zei David: “Is het in jullie ogen dan een kleinigheid dat een mens schoonzoon van de koning wordt? Ben ik niet een arm en gering man?”

24. De dienaren van Saul deelden het aan hem mee en zeiden: “Deze woorden heeft David gesproken.”

25. Toen zei Saul: “Zo moeten jullie tot David spreken: ‘De koning stelt geen prijs op een bruidsprijs, maar wel op honderd voorhuiden van de Filistijnen als wraak op de vijanden van de koning.” Saul was erop uit om David door de hand van de Filistijnen te laten sneuvelen.

26. Zijn dienaren deelden deze woorden aan David mee. In de ogen van David was het een goede zaak om schoonzoon van de koning te worden en de vastgestelde dagen waren nog niet voorbij.

27. Toen stond David op en ging met zijn mannen op weg en hij versloeg tweehonderd man van de Filistijnen. David bracht hun voorhuiden mee en zij gaven het volle aantal aan de koning, zodat hij schoonzoon van de koning kon worden. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal tot vrouw.

28. Saul zag en besefte dat de HEERE met David was en Michal, de dochter van Saul, hield van hem.

29. Toen werd Saul nog meer bevreesd voor David en Saul werd Davids vijand, alle dagen van zijn leven.

30. Wanneer de vorsten van de Filistijnen uittrokken, was David, steeds wanneer zij uittrokken, voorspoediger dan alle dienaren van Saul, zodat zijn naam heel hoog in aanzien stond.

»