Logo
🔍

1 Samuel 2 BB

« Het lied van Hanna

1. Toen prees Hanna de Heer en zei: "Ik juich over wat de Heer heeft gedaan. Ik kan weer blij zijn en ik hoef mij niet langer te schamen. Ik leg mijn vijanden het zwijgen op. Want U bent goed geweest voor mij.

2. Niemand is zo heilig als de Heer. Geen enkele god is als U. U bent de rots op wie we altijd kunnen vertrouwen. Niemand is als U.

3. Praat maar niet zo trots. Heb maar niet zoveel verbeelding. De Heer weet alles. Alles wat Hij doet is goed en rechtvaardig.

4. De wapens van helden breekt Hij. Maar mensen die wankelden geeft Hij nieuwe kracht.

5. Wie eerst genoeg te eten hadden, moeten zich nu als knecht verhuren voor brood. Maar wie honger hadden, hebben het nu goed. Een vrouw die geen kinderen kon krijgen, krijgt zelfs zeven kinderen. Maar een vrouw die veel kinderen heeft, kan er nu geen meer krijgen.

6. De Heer doodt en de Heer brengt weer tot leven. Hij stuurt mensen naar het dodenrijk, en haalt mensen terug uit de dood.

7. De Heer maakt arm, en Hij maakt rijk. Sommige mensen vernedert Hij, andere eert Hij juist.

8. Hij tilt onbelangrijke mensen op uit het stof. Arme mensen tilt Hij op uit de modder. Daarna zet Hij hen bij de belangrijke mensen en geeft Hij hun een ereplaats. Want de fundamenten van de aarde zijn van de Heer. Hij heeft de aarde daarop neergezet.

9. Hij beschermt het leven van zijn vrienden. Maar mensen die zich niets van Hem aantrekken, sterven in het duister. Want niet door zijn eigen kracht is een mens sterk.

10. Mensen die niet naar de Heer willen luisteren, worden gebroken. Met een stem die dreunt als de donder spreekt Hij tot hen vanuit de hemel. De Heer spreekt recht over de hele aarde. Hij maakt zijn koning machtig. De man die Hij uitgekozen en gezalfd heeft, maakt Hij sterk."

De zonen van Eli

11. Toen ging Elkana terug naar Rama. Maar de jongen bleef bij Eli in Silo om de Heer te dienen.

12. Maar de zonen van Eli waren slecht. Ze trokken zich helemaal niets aan van de Heer. Ook niet van de wetten voor de priesters.

13. Steeds als iemand een vlees-offer kwam brengen, kwam de knecht van de priester zodra de mensen het vlees gingen koken.

14. Hij stak dan een grote vork in de pot, pan of ketel. Alles wat aan de vork naar boven kwam, nam hij mee voor de priester. Dat deden ze bij alle Israëlieten die daar in Silo kwamen.

15. Zelfs nog vóórdat de mensen het vet hadden verbrand, kwam de knecht van de priester en zei tegen de man die het vlees-offer bracht: "Geef de priester een stuk vlees om te braden. Hij wil geen gekookt vlees. Geef me dus een rauw stuk."

16. Als de man dan antwoordde: "Eerst moet het vet worden verbrand. Daarna mag je zoveel meenemen als je wil," dan zei de knecht: "Geef het nu onmiddellijk, anders neem ik het met geweld."

17. De Heer vond het heel erg wat Eli's zonen deden. Want daardoor hadden de mensen geen ontzag meer voor de offers van de Heer.

18. Samuel diende de Heer in het heiligdom. Hij was nog maar een jongen en droeg eenvoudige linnen kleren.

19. Elk jaar maakte zijn moeder nieuwe kleren voor hem. Die bracht ze mee als ze met haar man meeging om het jaarlijkse vlees-offer te brengen.

20. Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei: "Ik bid dat de Heer jullie nog meer kinderen zal geven, in de plaats van deze jongen die ze van de Heer gekregen heeft." Daarna gingen ze weer naar huis terug.

21. En de Heer zorgde ervoor dat Hanna nog drie zonen en twee dochters kreeg. Intussen groeide de jonge Samuel op bij de Heer.

22. Eli was inmiddels erg oud. Hij hoorde wel wat zijn zonen Israël aandeden. Ook dat ze naar bed gingen met de vrouwen die in grote aantallen naar de ingang van de tent van ontmoeting kwamen om daar als hoer te werken.

23. Dan zei hij tegen hen: "Waarom doen jullie dat? Iedereen heeft het over de schandalige dingen die jullie doen.

24. Daar moeten jullie mee ophouden, jongens! Want het is niet goed wat jullie doen. Het is jullie schuld dat de mensen geen ontzag meer hebben voor de Heer.

25. Als mensen verkeerd doen tegen elkaar, zullen de rechters over hen rechtspreken. Maar als iemand verkeerd doet tegen de Heer, wie zal dan voor hem opkomen?" Maar ze luisterden niet naar hun vader. Want de Heer had besloten hen te doden.

Gods straf over Eli en zijn zonen

26. Maar voor de jonge Samuel hadden de mensen steeds meer respect. De Heer en de mensen hielden van hem.

27. Op een keer kwam er een profeet naar Eli. Hij zei tegen hem: "Dit zegt de Heer: Ik heb Aäron duidelijk laten zien wie Ik ben, toen het volk als slaven voor de farao in Egypte werkte.

28. Ik heb zijn familie uit alle stammen van Israël uitgekozen om mijn priesters te zijn. Zij mogen de offers brengen, de wierook-offers voor Mij aansteken en de borsttas met de stenen dragen waarmee ze Mij om raad kunnen vragen. Zij mogen eten van de offers die de Israëlieten Mij brengen.

29. Waarom hebben jullie dan geen enkel respect voor de offers die Ik bevolen heb te brengen? Waarom ben jij voor je zonen banger dan voor Mij? Jullie eten je rond aan het beste deel van elk offer dat mijn volk Mij komt brengen!

30. Daarom zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb duidelijk gezegd dat jouw familie, van vader op zoon, voor altijd bij Mij mag komen om Mij te dienen. Maar nu zegt de Heer: Daar maak Ik een einde aan! Mensen die Mij eren, zal Ik ook eren. Maar met mensen die zich niets van Mij aantrekken, wil Ik niets te maken hebben.

31. Op een dag zal Ik een einde maken aan de macht van jouw familie. Er zal geen oude man meer in je familie voorkomen.

32. Je zal moeten aanzien hoe slecht het met mijn heiligdom gaat, ook al had Ik goed voor Israël zullen zijn. En geen van de mannen in jouw familie zal nog oud worden.

33. De enkele man die Ik overlaat om bij mijn altaar te dienen, zal veel verdriet en ellende hebben. Alle mannen in je familie zullen jong sterven.

34. Hieraan zul je weten dat Ik zal doen wat Ik heb gezegd: je twee zonen Hofni en Pinehas zullen alle twee op dezelfde dag sterven.

35. Ik zal een andere priester uitzoeken, één die trouw aan Mij zal zijn. Een man die leeft zoals Ik het wil. En Ik zal ervoor zorgen dat zijn familie voor altijd zal blijven bestaan. Zo zal hij altijd de koning mogen dienen die Ik ga aanwijzen.

36. Wie er dan nog van jouw familie zijn overgebleven, zullen hem nederig om een beetje geld of een stuk brood komen vragen. Ze zullen hem vragen: 'Mag ik alsjeblieft als priester voor je komen werken? Dan heb ik tenminste wat te eten.' "

»