Logo
🔍

1 Samuel 20 VB

« David overlegt met Jonatan

1. David vluchtte uit Najot bij Rama. Hij ging naar Jonatan en vroeg hem: "Wat heb ik dan gedaan? Waaraan ben ik schuldig? Wat heb ik tegen je vader misdaan dat hij mij naar het leven staat?"

2. Maar Jonatan zei: "Geen sprake van, je zult heus niet sterven. Mijn vader doet nooit iets, wat dan ook, zonder het mij te laten weten. Waarom zou mijn vader dit dan voor mij verborgen hebben? Het is niet waar."

3. Maar David bezwoer hem dat het waar was en zei: "Je vader weet heel goed dat je mij erg graag mag. Daarom denkt hij: 'Jonatan mag het niet weten, want het zou hem maar verdriet doen.' Maar zo waar de Heer leeft en zo waar jijzelf leeft, er is maar één stap tussen mij en de dood."

4. Toen vroeg Jonatan aan David: "Zeg me wat je wilt dat ik doe en ik doe het."

5. David antwoordde: "Morgen is het nieuwemaan en zou ik met de koning aan het offermaal moeten deelnemen.#20:5 nieuwemaan: zie Num 28:11-15 Met jouw toestemming zal ik me tot de avond van de derde dag in het veld verbergen.

6. Als je vader opmerkt dat ik er niet ben, moet je zeggen: 'David heeft me dringend gevraagd om naar zijn stad Betlehem te mogen gaan, voor het jaarlijkse offerfeest van zijn hele familie.'

7. Als hij antwoordt: 'Het is goed,' dan ben ik veilig. Maar als hij woedend wordt, weet je dat hij vastbesloten is mij kwaad te doen.

8. Doe dit alsjeblieft voor me, want je hebt bij de Heer een verbond met mij gesloten. Maar als ik iets misdaan heb, dood mij dan zelf. Waarom zou je me aan je vader uitleveren?"

9. Maar Jonatan zei: "Dat in geen geval! Als ik zeker weet dat mijn vader vastbesloten is om je kwaad te doen, zal ik je dat beslist laten weten."

10. Toen vroeg David Jonatan: "Wie zal het me laten weten als je vader een hard antwoord geeft?"

11. Jonatan antwoordde: "Kom mee naar buiten, het veld in." Ze liepen samen het veld in.

12. Daar zei Jonatan tegen David: "Bij de Heer, de God van Israël: als ik morgen of overmorgen rond deze tijd mijn vader hierover gepeild heb en goed bericht voor je heb, zal ik je beslist een boodschap sturen en het je laten weten,

13. dat zweer ik je bij de Heer. En als mijn vader besloten heeft je kwaad te doen, zal ik het je ook laten weten en je veilig laten vertrekken. Dat de Heer met je mag zijn, net zoals Hij met mijn vader is geweest.

14. Ben ik dan nog in leven, betoon mij dan alsjeblieft de barmhartigheid van de Heer en dood mij niet.

15. En ontneem ook mijn nageslacht je barmhartigheid niet, in eeuwigheid, ook niet wanneer de Heer al je vijanden van de aardbodem heeft weggevaagd."

16. Zo sloot Jonatan een verbond met het huis van David en zei: "Dat de Heer rekenschap mag vragen van Davids vijanden!"

17. En Jonatan liet David opnieuw zweren, want David was zijn allerbeste vriend en hij gaf zielsveel om hem.

18. Daarna zei Jonatan tegen hem: "Morgen is het nieuwemaan. Je zult worden gemist, want je plaats zal leeg blijven.

19. Blijf drie dagen weg en kom dan snel naar de plek waar je je de vorige keer had verborgen. Ga daar bij de Haëzelrots zitten.

20. Ik zal drie pijlen langs de rots schieten, alsof ik op een doel mik.

21. Ik zal tegen mijn wapendrager zeggen: 'Ga de pijlen zoeken.' Als ik nadrukkelijk tegen de jongen zeg: 'De pijlen liggen vlakbij, raap ze op!' dan is het veilig voor je en is er niets aan de hand, zo waar de Heer leeft.

22. Maar als ik tegen hem zeg: 'De pijlen liggen verder weg!' dan moet je vluchten, de Heer zendt je weg.

23. Wat betreft de dingen die we afgesproken hebben: de Heer is voor eeuwig [getuige] tussen jou en mij."

Jonatan waarschuwt David

24. Daarna verborg David zich in het veld. Toen het nieuwemaan was, ging de koning aan tafel voor de maaltijd.

25. Hij was op zijn vaste plaats gaan zitten, bij de muur. Jonatan zat tegenover hem, Abner zat naast Saul, maar de plaats van David bleef leeg.

26. Die dag zei Saul er niets van, want hij dacht: 'Er zal iets voorgevallen zijn waardoor hij niet rein is. Ja, hij zal onrein zijn.'

27. Maar toen op de tweede dag van nieuwemaan Davids plaats weer leeg bleef, vroeg Saul zijn zoon Jonatan: "Waarom is de zoon van Isaï gisteren en ook vandaag niet aan de maaltijd verschenen?"

28. Jonatan antwoordde: "David heeft mij dringend gevraagd naar Betlehem te mogen gaan.

29. Hij zei: 'Mag ik alsjeblieft naar Betlehem gaan, want onze familie houdt een offerfeest in de stad. Mijn broer heeft me dringend gevraagd om ook te komen. Geef mij alsjeblieft toestemming mijn broers te bezoeken.' Daarom is hij niet bij de koning aan tafel verschenen."

30. Toen werd Saul woedend op Jonatan en hij zei tegen hem: "Hoerenzoon! Ik wist wel dat jij de kant hebt gekozen van de zoon van Isaï, tot schande van jezelf en van je moeder!

31. Geloof me: zolang die zoon van Isaï op de aardbodem rondloopt, ben jij je leven en je koningschap niet zeker. Laat hem halen, want hij moet sterven!"

32. Maar Jonatan antwoordde zijn vader: "Waarvoor moet hij gedood worden? Wat heeft hij gedaan?"

33. Daarop wierp Saul zijn speer naar hem, om hem te doden. Toen wist Jonatan dat zijn vader vastbesloten was David te doden.

Jonatan en David nemen afscheid

34. Laaiend van woede stond Jonatan van tafel op, en op de tweede dag van nieuwemaan at hij niets, want hij was bedroefd over David, omdat zijn vader hem zo schandelijk behandelde.

35. 's Morgens ging Jonatan het veld in, op de met David afgesproken tijd. Hij had een kleine jongen bij zich.

36. En hij zei tegen de jongen: "Ren! Zoek de pijlen die ik afschiet." Zodra de jongen wegliep, schoot hij een pijl over hem heen.

37. Toen de jongen de plek bereikte waar de door Jonatan afgeschoten pijl was neergekomen, riep Jonatan hem na: "De pijl ligt toch verder weg?"

38. En hij riep de jongen na: "Vlug, schiet op, blijf niet staan!" De jongen van Jonatan raapte de pijl op en kwam bij zijn heer terug.

39. De jongen wist van niets, alleen Jonatan en David wisten waar het over ging.

40. Jonatan gaf zijn wapens aan de jongen en zei tegen hem: "Breng ze terug naar de stad."

41. Toen de jongen vertrokken was, kwam David tevoorschijn van de zuidzijde, wierp zich voor Jonatan neer en boog zich drie keer voor hem. Ze kusten elkaar huilend, tot David zich tenslotte vermande.

42. En Jonatan zei tegen David: "Ga in vrede. Laat wat wij elkaar bij de naam van de Heer gezworen hebben, tot in eeuwigheid standhouden: namelijk dat de Heer tussen mij en jou is, en tussen mijn nakomelingen en jouw nakomelingen."

43. Daarna vertrok David, en Jonatan keerde terug naar de stad.

»