Logo
🔍

1 Samuel 23 EBV24

« David in Kehila

1. Zij deelden David mee en zeiden: “Zie, de Filistijnen strijden tegen Kehila en zij plunderen de dorsvloeren.”

2. David vroeg aan de HEERE en zei: “Zal ik erheen gaan en deze Filistijnen verslaan?” En de HEERE zei tegen David: “Ga erheen, versla de Filistijnen en red Kehila!”

3. De mannen van David zeiden tegen hem: “Zie, hier in Juda zijn we al bevreesd, dan zeker als wij naar Kehila gaan, naar de slagorden van de Filistijnen.”

4. Toen vroeg David de HEERE nog eens en de HEERE antwoordde hem en zei: “Sta op, daal naar Kehila af, want Ik geef de Filistijnen in je hand.”

5. Daarna gingen David en zijn mannen naar Kehila en hij streed tegen de Filistijnen. Hij dreef hun vee weg en hij bracht hen een grote slag toe. Zo redde David de inwoners van Kehila.

6. Toen Abjatar, de zoon van Achimelech, naar David in Kehila vluchtte, daalde hij af met de priestertuniek in zijn hand.

7. Men deelde Saul mee dat David in Kehila aangekomen was. Toen zei Saul: “GOD heeft hem aan mij uitgeleverd, want hij is ingesloten, doordat hij een stad met poorten en grendels is binnengegaan.”

8. Saul liet al het volk oproepen voor de strijd om naar Kehila af te dalen om David en zijn mannen te belegeren.

9. Toen David te weten kwam dat Saul in het geheim dit kwaad tegen hem smeedde, zei hij tegen de priester Abjatar: “Breng de priestertuniek hier!”

10. David zei: “O HEERE, GOD van Israël, uw dienaar heeft duidelijk gehoord dat Saul naar Kehila wil komen en de stad om mij wil verwoesten.

11. Zullen de burgers van Kehila mij in zijn hand overleveren? Zal Saul afdalen zoals uw dienaar heeft gehoord? O HEERE, GOD van Israël, zeg het toch aan uw dienaar!” De HEERE zei: “Hij zal afdalen.”

12. Daarna zei David: “Zullen de burgers van Kehila mij en mijn mannen aan Saul uitleveren?” En de HEERE zei “Zij zullen je uitleveren.”

David in de woestijn Zif

13. Toen stonden David en zijn mannen op, ongeveer zeshonderd man, en zij vertrokken uit Kehila en zij gingen overal heen waar zij maar heen konden gaan. Toen men Saul meedeelde dat David uit Kehila ontsnapt was, zag hij ervan af om uit te trekken.

14. David verbleef in de woestijn in de bergvestingen. Hij verbleef in het gebergte in de woestijn van Zif. Saul zocht hem elke dag, maar GOD gaf hem niet over in zijn hand.

15. Toen David zag dat Saul uitgetrokken was om hem te zoeken, was David in het ruige gebied van Zif in Choresa.

16. En Jonathan, de zoon van Saul, stond op en hij ging naar David in Choresa en hij sterkte hem in GOD.

17. Hij zei tegen hem: “Wees niet bang, want de hand van mijn vader Saul zal je niet vinden en je zult koning worden over Israël en ik zal de tweede bij je zijn. Mijn vader Saul weet dat ook.”

18. En die beiden sloten een verbond voor het aangezicht van de HEERE. David bleef in Choresa en Jonathan ging terug naar zijn huis.

19. Toen trokken de Zifieten op naar Saul in Gibea en zeiden: “Heeft David zich niet bij ons verborgen in de bergvestingen in Choresa, op de heuvel van Hachila, ten zuiden van de wildernis?

20. Nu dan, o koning, daal af, geheel zoals u begeert. Aan ons is het om hem in de hand van de koning over te geven.”

21. Saul zei: “Mogen jullie door de HEERE gezegend worden, omdat jullie met mij hebben meegeleefd!

22. Ga erheen, verzeker je ervan, dat je de plaats weet en gezien heb waar hij rondzwerft en wie hem daar gezien heeft, want men heeft mij gezegd, dat hij heel erg listig is.

23. Zorg ervoor dat jullie alle schuilplaatsen, waar hij zich schuil houdt, te weten komen en kom terug als jullie klaar zijn. Dan zal ik met jullie meegaan en als hij in het land is, zal ik hem opsporen onder alle duizenden van Juda.”

24. Zij stonden op en gingen voor Saul uit naar Zif. David en zijn mannen waren in de woestijn van Maon, in de Vlakte ten zuiden van de wildernis.

25. Saul en zijn mannen gingen naar hem op zoek. Men deelde dit aan David mee en hij daalde van de rots af en verbleef in de woestijn Maon. Toen Saul dat hoorde, achtervolgde hij David in de woestijn Maon.

26. Saul ging aan deze kant langs de berg en David en zijn mannen langs de andere kant van de berg. Terwijl David zich haastte om zich aan het zicht van Saul te onttrekken, omsingelden Saul en zijn mannen David en zijn mannen om hen te grijpen.

27. Maar er kwam een bode naar Saul toe die zei: “Haast u, kom mee, want de Filistijnen zijn het land binnengevallen!”

28. Toen keerde Saul terug van de achtervolging van David en hij trok de Filistijnen tegemoet. Daarom noemde men die plaats Sela’a-Machlekoth.

»