Logo
🔍

1 Samuel 28 EBV24

« Saul bij de waarzegster in Endor

1. In die dagen, toen de Filistijnen hun legers voor de strijd bijeenbrachten om tegen Israël te strijden, zei Achis tegen David: “Je moet goed beseffen, dat jij met mij in het leger moet uittrekken, jij en jouw mannen.”

2. Daarop zei David tegen Achis: “Zo zult u te weten komen waartoe uw dienaar in staat is.” En Achis zei tegen David: “Daarom zal ik je voor altijd als mijn persoonlijke lijfwacht aanstellen.”

3. Samuël was gestorven en heel Israël had over hem gerouwd. Zij hadden hem in Rama begraven, in zijn eigen stad. Saul had de dodenbezweerders en waarzeggers uit het land weggedaan.

4. De Filistijnen trokken samen. Zij kwamen en sloegen hun kamp in Sunem op en Saul bracht heel Israël bijeen en zij sloegen hun kamp op bij Gilboa.

5. Toen Saul het legerkamp van de Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zijn hart bonsde vreselijk.

6. Saul vroeg de HEERE om raad, maar de HEERE antwoordde hem niet, niet door dromen, niet door de Urim en niet door de profeten.

7. Toen zei Saul tegen zijn dienaren: “Zoek voor mij een vrouw die dode geesten kan oproepen, opdat ik naar haar toe kan gaan en haar raad kan vragen.” Zijn dienaren zeiden tegen hem: “Zie, in En-Dor is een vrouw die dode geesten kan oproepen.”

8. Saul vermomde zich en trok andere kleren aan en ging op weg. Twee mannen gingen met hem mee en zij kwamen ’s nachts bij de vrouw aan. Hij zei: “Doe toch een voorspelling voor mij door een geest van een dode en roep voor mij degene op die ik je noemen zal.”

9. Toen zei de vrouw tegen hem: “Zie, je weet wat Saul heeft gedaan, hoe hij de dodenbezweerders en waarzeggers uit het land heeft uitgeroeid. Waarom span je dan een strik voor mij om mij te doden?”

10. Saul zwoer haar bij de HEERE en zei: “Zowaar de HEERE leeft, als jou door deze zaak ooit onrecht zou overkomen!”

11. Toen zei de vrouw: “Wie zal ik voor je oproepen?” En hij zei “Roep Samuël voor mij op!”

12. Toen de vrouw Samuël zag, slaakte zij een luide kreet en de vrouw sprak tot Saul en zei: “Waarom heb je mij bedrogen? Jij bent Saul!”

13. De koning zei tegen haar: “Wees niet bang, maar wat zie je?” Toen zei de vrouw tegen Saul: “Ik zie goddelijke wezens uit de aarde opkomen.”

14. Hij zei tegen haar: “Hoe is zijn gedaante?” Zij zei: “Er komt een oude man op en hij is gekleed in een overkleed.” Toen wist Saul, dat het Samuël was. Hij boog met zijn gezicht ter aarde neer en knielde.

15. Samuël zei tegen Saul: “Waarom heb je mijn rust verstoord en mij laten oproepen?” Saul zei: “Ik zit erg in het nauw, want de Filistijnen voeren oorlog tegen mij en GOD is van mij geweken. Hij antwoordt mij niet meer, niet door aanwijzingen van de profeten en ook niet door dromen. Daarom heb ik je geroepen om mij te laten weten wat ik doen moet.”

16. Toen zei Samuël: “Waarom vraag je mij als de HEERE van je geweken is en Hij je tegenstander geworden is?

17. De HEERE Zelf heeft gehandeld zoals Hij door mij gesproken heeft. Hij heeft het koninkrijk uit je hand gerukt en het aan je naaste, aan David gegeven.

18. Omdat je niet naar de stem van de HEERE geluisterd hebt en de gloed van zijn toorn niet over Amalek hebt gebracht, dáárom heeft de HEERE je dit op deze dag aangedaan.

19. De HEERE zal samen met jou ook Israël in handen van de Filistijnen geven en morgen zullen jij en je zonen bij mij zijn. Ook zal de HEERE het leger van Israël in handen van de Filistijnen geven.”

20. Saul viel onmiddellijk languit op de grond en was erg geschrokken door de woorden van Samuël. Ook had hij geen kracht meer in zich, want hij had de hele dag en de hele nacht geen brood gegeten.

21. De vrouw kwam naar Saul toe en zag dat hij heel erg geschrokken was. Zij zei tegen hem: “Zie, uw slavin heeft aan uw stem gehoor gegeven en ik heb mijn leven op het spel gezet en geluisterd naar uw woorden die u tot mij gesproken hebt.

22. Luister nu toch naar de stem van uw slavin. Ik zal een stuk brood voor u neerzetten. Eet, opdat u weer kracht zult hebben als u op weg gaat.”

23. Maar hij weigerde en zei: “Ik wil niet eten!” Maar zijn dienaren en ook de vrouw, drongen er bij hem op aan. Toen luisterde hij naar hen en hij stond op van de grond en ging op bed zitten.

24. De vrouw had een gemest kalf in huis en zij slachtte dat haastig. Zij nam meel, kneedde het en bakte daarvan ongezuurde broden.

25. Zij zette dit Saul en zijn dienaren voor en zij aten. Daarna stonden zij op en gingen nog diezelfde nacht weg.

»