1 Samuel 4 EBV24
1. Het woord van Samuël nu kwam tot heel Israël. En Israël trok uit, de Filistijnen tegemoet voor de strijd. Zij sloegen hun kamp op bij Eben-Haëzer en de Filistijnen sloegen hun kamp op bij Afek.
2. De Filistijnen stelden zich in slagorde tegenover Israël op en toen de strijd zich uitbreidde, werd Israël voor de ogen van de Filistijnen verslagen. Zij sloegen ongeveer vierduizend man uit hun gelederen op het slagveld neer.
3. Toen het volk was teruggekeerd in het legerkamp, zeiden de oudsten van Israël: “Waarom heeft de HEERE ons vandaag een slag toegebracht voor de ogen van de Filistijnen? Laten wij de Kist van het Verbond van de HEERE uit Silo met ons meenemen, laat die in ons midden komen, opdat die ons zal redden uit de hand van onze vijanden.”
4. Het volk zond mannen naar Silo en daarvandaan droegen zij de Kist van het Verbond van de HEERE van de legermachten, die op de cherubs troont. De beide zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar met de Kist van het Verbond van GOD.
5. Toen de Kist van het Verbond van de HEERE in het legerkamp kwam, barstte heel Israël uit in groot gejuich, zodat de aarde erdoor begon te beven.
6. Toen De Filistijnen het geluid van het gejuich hoorden, zeiden zij: “Wat betekent het geluid van dit grote gejuich in het legerkamp van de Hebreeën?” Toen begrepen zij, dat de Kist van de HEERE in het legerkamp gekomen was.
7. De Filistijnen werden erg bang, want, zeiden zij: “GOD is in het legerkamp gekomen.” En zij zeiden: “Wee ons, want zoiets is nog nooit gebeurd!
8. Wee ons, wie zal ons doen ontkomen aan de hand van deze machtige goden? Dit zijn dezelfde goden die de Egyptenaren met alle plagen in de woestijn hebben getroffen!
9. Wees sterk en gedraag je als mannen, Filistijnen, opdat jullie de Hebreeën niet hoeven te dienen, zoals zij jullie hebben gediend. Wees manmoedig en strijd!”
10. Toen streden de Filistijnen en Israël werd verslagen. Zij vluchtten ieder naar hun eigen tent. Het werd een erg grote nederlaag, zodat er van Israël dertigduizend man voetvolk omkwam.
11. De Kist van GOD werd meegenomen en de beide zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven.
12. Toen rende er een Benjaminiet van het slagveld weg en kwam op diezelfde dag in Silo aan. Zijn kleren waren gescheurd en er zat aarde op zijn hoofd.
13. Toen hij aankwam, zie, Eli zat op een stoel aan de kant van de weg. Hij keek uit, want zijn hart beefde vanwege de Kist van GOD. Toen die man aankwam om het in de stad bekend te maken, jammerde de hele stad.
14. Toen Eli het geluid van het geschreeuw hoorde, zei hij: “Wat betekent het rumoer van die menigte?” Toen haastte de man zich en kwam het aan Eli vertellen.
15. Eli was achtennegentig jaar. Zijn ogen waren star geworden, zodat hij niet meer kon zien.
16. De man zei tegen Eli: “Ik ben van het slagveld hierheen gekomen, ik ben vandaag nog van het slagveld weggevlucht.” Daarop zei Eli: “Wat is er gebeurd, mijn zoon?”
17. Toen antwoordde de boodschapper en zei: “Israël is voor de Filistijnen op de vlucht geslagen en het volk heeft een grote nederlaag geleden. Bovendien zijn je beide zonen, Hofni en Pinehas, gestorven en de Kist van GOD is meegenomen.”
18. Toen hij de Kist van GOD noemde, viel Eli achterover van de stoel langs de kant van de poort. Hij brak zijn nek en stierf, want de man was oud en zwaar. Hij had Israël veertig jaar lang gericht.
19. Zijn schoondochter, de vrouw van Pinehas, was zwanger en zou bijna baren. Toen zij het bericht hoorde, dat de Kist van GOD meegenomen was en dat haar schoonvader gestorven was en ook haar man, kromde zij zich en baarde, want de weeën overvielen haar.
20. Toen de tijd van haar sterven gekomen was, zeiden de vrouwen die bij haar stonden: “Wees niet bang, want je hebt een zoon gebaard.” Maar zij antwoordde niet en het drong niet door tot haar hart.
21. Zij noemde de jongen Ikabod en zei: “De heerlijkheid is uit Israël weggenomen!”, omdat de Kist van GOD was weggevoerd, en vanwege haar schoonvader en haar man.
22. Zij zei: “De heerlijkheid is uit Israël weggenomen, want de Kist van GOD is meegenomen.”