1 Samuel 8 EBV24
1. Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen tot richters aan over Israël.
2. De naam van zijn eerstgeboren zoon was Joël en de naam van zijn tweede was Abia. Zij waren richters in Ber-Seba.
3. Maar zijn zonen wandelden niet in zijn wegen. Zij waren erop uit om winst te maken en namen geschenken aan en bogen het recht.
4. Toen kwamen alle oudsten van Israël bijeen en zij kwamen bij Samuël in Rama.
5. Zij zeiden tegen hem: “Zie, je bent oud geworden en je zonen wandelen niet in jouw wegen. Stel dan nu een koning over ons aan, zoals alle volken die hebben, om ons op de juiste wijze leiding te geven.”
6. Dit woord was kwaad in de ogen van Samuël, dat zij zeiden: “Geef ons een koning om ons op de juiste wijze leiding te geven.” En Samuël bad tot de HEERE.
7. De HEERE zei tegen Samuël: “Luister naar het volk in alles wat zij tegen je zeggen, want zij hebben niet jou verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, opdat Ik geen Koning over hen zou zijn.
8. Zij doen tegenover jou ook al die daden die ze gedaan hebben vanaf de dag dat Ik hen uit Egypte liet optrekken tot op deze dag toe. Zij hebben Mij verlaten en andere goden gediend. Zo doen zij nu ook met jou.
9. Luister nu naar hen, maar waarschuw hen nadrukkelijk en maak hun bekend met de rechten van de koning die over hen regeren zal.”
10. Samuël sprak alle woorden van de HEERE tot het volk, dat hem om een koning vroeg.
11. Hij zei: “Dit zullen de rechten van de koning zijn die over jullie regeren zal: Hij zal jullie zonen nemen om hen voor zich aan te stellen op zijn wagens en als zijn ruiters en om voor zijn wagens uit te snellen.
12. Hij zal hen voor zich aanstellen als oversten over duizend en als oversten over vijftig, en om zijn akker te ploegen en om zijn oogst te oogsten, en om zijn strijdwapens en zijn wagentuig te maken.
13. Jullie dochters zal hij in dienst nemen als bereidsters van zalfolie en als kokkinnen en als baksters.
14. Hij zal de beste van jullie akkers, van jullie wijngaarden en van jullie olijftuinen nemen en die aan zijn dienaren geven.
15. Hij zal de tienden heffen van jullie zaad en van jullie wijngaarden en hij zal die aan zijn hofdienaren en aan zijn overige dienaren geven.
16. Hij zal jullie slaven, jullie slavinnen en jullie beste jongemannen en jullie ezels nemen en die voor zich aan het werk zetten.
17. Hij zal de tienden nemen van jullie kudden en jullie zullen zijn dienaren zijn.
18. Op die dag zullen jullie het uitschreeuwen tegenover jullie koning die jullie uitgekozen hebben, maar de HEERE zal jullie op die dag niet verhoren.”
19. Het volk weigerde naar Samuël te luisteren. Zij zeiden: “Nee, er moet een koning over ons komen.”
20. Wij zullen ook net als alle andere volken zijn en onze koning zal ons rechtvaardig leiding geven. Hij zal voor ons uitgaan en hij zal onze oorlogen voeren.”
21. Toen Samuël alle woorden van het volk gehoord had, sprak hij die uit ten aanhoren van de HEERE.
22. De HEERE zei tegen Samuël: “Luister naar hen en stel een koning voor hen aan!” Toen zei Samuël tegen de mannen van Israël: “Laat ieder naar zijn stad gaan.”