1 Tessalonicenzen 2 VB
1. Jullie weten zelf wel, broeders en zusters, dat onze komst bij jullie niet tevergeefs geweest is.
2. Ondanks de mishandeling en belediging die, zoals jullie weten, ons in Filippi waren aangedaan,#2:2 zie Hnd 16:16-34 hebben we in onze God de vrijmoedigheid gehad jullie het goede nieuws van God te brengen, ook al hadden we veel strijd.
3. Onze oproep kwam niet voort uit dwaling, onzuivere bedoelingen of bedrog.
4. Nee, omdat God ons betrouwbaar vond, heeft Hij ons het goede nieuws toevertrouwd. We spreken dus niet om de goedkeuring te winnen van mensen, maar van God, die ons hart beoordeelt.
5. We hebben ons nooit beziggehouden met vleierij, zoals jullie weten, en we hebben nooit hebzuchtige bijbedoelingen gehad. God kan dat van ons getuigen.
6. Ook zochten we niet de eer van mensen, niet van jullie en niet van anderen, hoewel we als apostelen van Christus ons gezag hadden kunnen laten gelden.#2:6 zie ook 1 Kor 1:9-14
7. Nee, we zijn voor jullie zo teder geweest als een moeder die haar kinderen koestert.
8. Vanuit onze grote liefde voor jullie waren we bereid niet alleen het goede nieuws van God met jullie te delen, maar ook ons eigen leven. Zo veel waren we van jullie gaan houden.
9. Jullie herinneren je immers wel, broeders en zusters, hoe hard we gewerkt en gezwoegd hebben. Dag en nacht hebben we gewerkt, om niemand van jullie te belasten met ons onderhoud. Zo hebben we het goede nieuws van God bij jullie bekendgemaakt.
10. Jullie en God kunnen getuigen hoe heilig, rechtvaardig en zuiver wij waren bij jullie, die tot geloof zijn gekomen.
11. Jullie weten ook dat we ieder van jullie hebben aangemoedigd en bemoedigd, zoals een vader zijn kinderen,
12. en dat we jullie hebben aangespoord tot een levenswandel die tot eer is van God, die jullie heeft geroepen voor zijn Koninkrijk en zijn heerlijkheid.
13. Daarom danken we God voortdurend dat jullie, toen jullie van ons het woord van God hoorden, het niet hebben aangenomen als een boodschap van mensen, maar als wat het inderdaad is: als het woord van God, dat werkzaam is in jullie die geloven.
14. Broeders en zusters, het is met jullie immers hetzelfde gegaan als met Gods gemeenten van Jezus Christus in Judea, want jullie hebben van je eigen volksgenoten hetzelfde te lijden als zij van de Joden,
15. die ook de Heer Jezus en hun eigen profeten hebben gedood en ons hebben vervolgd. Zij geven God geen vreugde en zijn vijandig ten opzichte van alle mensen,
Het bezoek van Timoteüs16. door te willen verhinderen dat wij aan de andere volken bekendmaken hoe ze gered kunnen worden. Zo maken ze de maat van hun zonden vol en zal Gods oordeel ten volle over hen komen.
17. Maar, broeders en zusters, omdat we korte tijd van jullie beroofd waren – hoewel jullie slechts uit het oog waren, niet uit het hart – hebben we ons uiterste best gedaan jullie terug te zien, want we verlangen erg naar jullie.
18. Wij, of liever: ik, Paulus, heb al meerdere keren geprobeerd naar jullie toe te komen, maar de satan belette het ons.
19. Want wie is onze hoop, onze vreugde, onze erekrans wanneer we voor onze Heer Jezus Christus verschijnen bij zijn komst?
20. Jullie toch zeker? Ja, jullie zijn onze trots en vreugde.