2 Kronieken 14 EBV24
1. Asa deed wat goed en recht is in de ogen van de HEERE, zijn GOD.
2. Hij verwijderde de altaren van de vreemde goden en de offerhoogten en hij brak de gewijde zuilen af en hakte de geluksgodinnen om.
3. Hij zei tegen Juda dat zij de HEERE, de GOD van hun vaderen, moesten zoeken en dat zij de Wet en het gebod moesten naleven.
4. Hij verwijderde ook de offerhoogten en de zonnegodzuilen uit alle steden van Juda. Onder hem had het koninkrijk rust.
5. Hij bouwde versterkte steden in Juda, want het land was rustig. Er was geen oorlog tegen hem in die jaren, omdat de HEERE hem rust gaf.
6. Hij zei tegen Juda: “Laten wij deze steden bouwen en die met muren, torens, deuren en sluitbalken beschermen nu het land nog rustig voor ons ligt, want wij hebben de HEERE, onze GOD, gezocht. Wij hebben Hem gezocht en Hij heeft ons rust gegeven.” En zij bouwden en waren voorspoedig.
7. Asa had een leger van driehonderdduizend man uit Juda, die een groot schild en een speer droegen, en tweehonderdtachtigduizend man uit Benjamin, die een schild droegen en boogschutters waren. Zij allen waren strijdbare helden.
8. Zerach, de Kushiet, trok tegen hen op met een leger van één miljoen man en driehonderd wagens. Hij kwam tot bij Maresa.
9. Asa trok tegen hem op en zij stelden zich in slagorde op in het dal Zefatha bij Maresa.
10. Asa riep tot de HEERE, zijn GOD, en zei: “O HEERE, het is voor U een kleinigheid om tussenbeide te komen tussen degene die met velen is en degene die geen kracht heeft. Help ons, o HEERE, onze GOD, want wij steunen op U en in uw Naam zijn wij tegenover deze menigte gaan staan. O HEERE, U bent onze GOD, laat geen mens zich tegen U verzetten.”
11. En de HEERE versloeg de Kushieten voor de ogen van Asa en Juda en de Kushieten sloegen op de vlucht.
12. Asa, met het volk dat bij hem was, achtervolgde hen tot bij Gerar. Van de Kushieten sneuvelden er zoveel, dat zij geen gelegenheid hadden om zich te herstellen, want zij werden voor het aangezicht van de HEERE en van zijn leger verslagen. Zij namen een heel grote buit mee.
13. Zij versloegen alle steden om Gerar heen, want vrees voor de HEERE was op deze steden gevallen. Zij plunderden alle steden, omdat er veel buit in te vinden was.
14. Zij vernielden ook de tenten van het vee en legden beslag op de schapen, geiten en kamelen. Daarna keerden zij terug naar Jeruzalem.