Logo
🔍

2 Kronieken 20 BB

« Oorlog met de Moabieten, Ammonieten en anderen

1. Op een keer werd het land aangevallen door de Moabieten, Ammonieten en nog anderen.

2. Josafat kreeg het bericht: "We worden aangevallen door een heel groot leger van de overkant van de zee, uit Aram. Ze zijn al in Hazezon Tamar (dat is Engedi)."

3. Josafat werd bang en besloot de Heer om raad te vragen. Hij zei dat de hele bevolking niet mocht eten, totdat de Heer geantwoord had.

4. Uit alle steden in heel Juda kwamen mensen naar de tempel om de Heer om hulp te vragen.

5. Ze verzamelden zich op het nieuwe buitenplein van de tempel van de Heer. Josafat stond daar ook en bad:

6. "Heer, God van onze voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, U bent God in de hemel. U heerst over alle volken. Alle macht en kracht is van U. Niemand kan het tegen U opnemen.

7. U bent onze God. U heeft voor ons volk alle volken die hier woonden, weggejaagd. U heeft dit land voor altijd gegeven aan het volk dat ontstaan is uit uw vriend Abraham.

8. Zij woonden hier in dit land en bouwden hier voor U een tempel.

9. Ze zeiden: 'Als ons iets overkomt, bijvoorbeeld oorlog, pest of hongersnood, dan zullen we in deze tempel naar U toe komen, omdat U hier bent. En als we in onze nood U om hulp vragen, zult U naar ons luisteren en ons helpen.

10. Heer, nu vallen legers uit Ammon, Moab en de bergen van Seïr ons aan. Vroeger, toen we uit Egypte kwamen, mochten we hen van U niet aanvallen. We zijn om hun land heen getrokken en hebben hun niets gedaan.

11. Maar nu zijn ze ondankbaar en komen ons wegjagen uit het land dat U ons heeft gegeven.

12. God, wilt U nu alstublieft voor ons opkomen? Want wij kunnen zelf niet tegen dit enorme leger op. We weten niet wat we moeten doen. Daarom vragen we U om ons te helpen."

13. Zo stond het hele volk daar bij de Heer, met hun vrouwen en zonen en zelfs hun kleine kinderen.

14. Toen kwam de Geest van de Heer op de Leviet Jahaziël, de zoon van Zacharia, die een zoon was van Benaja, die een zoon was van Jehiël, die een zoon was van Mattanja, die een zoon was van Asaf.

15. Hij zei: "Luister, bewoners van Juda en van Jeruzalem. Luister, koning Josafat. Dit zegt de Heer: Wees niet bang voor dit grote leger. Jullie hoeven niet zelf te strijden, want Ík zal voor jullie strijden.

16. Trek morgen op. Zij zullen morgen de bergpas van Ziz beklimmen. Jullie zullen hen vinden aan het einde van het dal, bij de Jeruel-woestijn.

17. Jullie zullen niet hoeven te strijden. Blijf daar gewoon staan. Dan zullen jullie zien hoe Ik jullie red. Bewoners van Juda en Jeruzalem, jullie hoeven niet bang te zijn. Trek morgen op en Ik zal met jullie zijn."

18. Josafat boog zich op de grond neer. Alle anderen deden hetzelfde en aanbaden de Heer.

19. De Levieten uit de families van Kehat en van Korach stonden op om de Heer luid te prijzen met hun lied.

20. De volgende morgen vroeg trokken ze naar de woestijn bij Tekoa. Josafat zei tegen hen: "Bewoners van Juda en Jeruzalem, luister allemaal naar mij. Vertrouw op de Heer, dan zal alles goed gaan. Geloof zijn profeten, dan zullen jullie succes hebben."

21. Hij overlegde met zijn mensen en stelde toen zangers op die de Heer prezen met een lied. Zij liepen voor de gewapende mannen uit. Ze zongen: "Prijs de Heer, want zijn liefde duurt eeuwig."

22. Op het moment dat zij de Heer begonnen te prijzen, bracht de Heer de legers van de Ammonieten, Moabieten en Edomieten in verwarring.

23. De Ammonieten en Moabieten vielen de Edomieten aan en doodden hen. Daarna gingen ze elkaar te lijf en doodden elkaar.

24. Toen het leger van Juda bij de wachttoren in de woestijn was gekomen en het leger van de vijanden bereikte, zagen ze alleen maar lijken op de grond liggen. Niemand was nog in leven.

25. Josafat en zijn mannen plunderden de lijken. En ze vonden zoveel vee, kleren en kostbaarheden dat het te veel was om in één keer mee te nemen. Ze hadden er drie dagen voor nodig.

26. Op de vierde dag kwamen ze bij elkaar in het dal van Beracha (= 'Dank-dal). Daar dankten en prezen ze de Heer. Daarom werd dat dal Beracha genoemd en zo heet het nu nog steeds.

27. Daarna gingen alle mannen van Juda en Jeruzalem weer terug. Met Josafat aan het hoofd gingen ze terug naar Jeruzalem, blij over deze overwinning op hun vijanden. Want de Heer had hen blij gemaakt met deze overwinning.

28. In Jeruzalem gekomen gingen ze naar de tempel van de Heer met harpen, citers en trompetten.

29. Alle andere landen werden erg bang voor de Heer toen ze hoorden dat Hij Zelf tegen de vijanden van Israël had gestreden.

30. Daardoor had het koninkrijk van Josafat rust. God gaf hem vrede aan alle grenzen.

31. Zo regeerde Josafat over Juda. Hij was 35 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 25 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba. Ze was een dochter van Silhi.

32. Net als zijn vader Asa leefde hij zoals de Heer het wil.

33. Alleen haalde hij de altaren in het land niet weg en het volk zelf diende de God van hun voorouders nog niet.

34. De rest van wat Josafat allemaal heeft gedaan, vanaf het begin van zijn regering tot aan het einde, is opgeschreven door Jehu, de zoon van Hanani. Het staat in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.

35. Maar na deze gebeurtenissen sloot koning Josafat van Juda een verbond met koning Ahazia van Israël, een man die helemaal niet leefde zoals de Heer het wil.

36. Hij sprak met hem af om schepen te bouwen voor de handel met Tarsis. Ze bouwden die schepen in Ezeon-Geber.

37. Maar Eliëzer, de zoon van Dodava uit Maresa, profeteerde tegen Josafat: "Omdat u een verbond heeft gesloten met Ahazia, zal de Heer vernietigen wat u doet." En de schepen werden door een storm vernietigd, zodat ze niet naar Tarsis konden varen.

»