2 Kronieken 26 EBV24
1. Toen nam heel het volk van Juda de zestienjarige Uzzia en maakte hem koning in plaats van zijn vader Amazia.
2. Hij bouwde Eloth en bracht het weer bij Juda terug, nadat de koning bij zijn vaderen te ruste was gegaan.
3. Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd. Hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia uit Jeruzalem.
4. Hij deed wat recht is in de ogen van de HEERE, precies zoals zijn vader Amazia had gedaan.
5. Hij was erop uit om GOD te zoeken in de dagen van Zacharia, die inzicht had in de visioenen van GOD, en GOD maakte hem voorspoedig in de dagen dat hij de HEERE zocht.
6. Hij trok uit en streed met de Filistijnen en sloeg een bres in de muur van Gath en in de muur van Jabne en in de muur van Asdod. Hij bouwde steden bij Asdod en bij de Filistijnen.
7. GOD hielp hem tegen de Filistijnen en tegen de Arabieren, die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
8. De Ammonieten gaven een verplichte schenking aan Uzzia en zijn roem verbreidde zich tot aan de grens van Egypte, want hij werd buitengewoon sterk.
9. Uzzia bouwde torens in Jeruzalem, bij de Hoekpoort en bij de Dalpoort en bij de Punt, en hij versterkte die.
10. Hij bouwde ook torens in de woestijn en hakte veel putten uit, omdat hij veel vee had, zowel in het Laagland als in de vlakte. Hij had akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden, want hij was een liefhebber van de landbouw.
11. Ook had Uzzia een leger van geoefende strijders dat in afdelingen ten strijde trok. Dat gebeurde overeenkomstig het aantal dat van hen geteld was door de hand van de schrijver Jeïel en de voorman Mahaseja onder leiding van Hananja, één van de vorsten van de koning.
12. Het totale aantal hoofden van de vaderen van de families, van de strijdbare helden, was tweeduizend zeshonderd man.
13. Onder hun bevel stond een legermacht van driehonderdzevenduizend vijfhonderd man, geoefende strijders op volle gevechtskracht om de koning tegen de vijand te helpen.
14. Uzzia maakte schilden, speren, helmen, pantsers en bogen en zelfs slingerstenen voor hen klaar, voor heel het leger.
15. In Jeruzalem maakte hij door vindingrijke ontwerpers uitgevonden toestellen om op de torens en op de hoeken te plaatsen om daarmee pijlen en grote stenen af te schieten. Zijn naam werd zelfs tot in verre streken bekend, want hij werd wonderbaarlijk geholpen, totdat hij sterk geworden was.
16. Toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig tot zijn eigen verderf en hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn GOD, want hij ging de Tempel van de HEERE binnen om een reukoffer te brengen op het reukofferaltaar.
17. Azarja, de priester, ging hem achterna met de priesters voor de HEERE en de Levieten, tachtig dappere mannen.
18. Zij verzetten zich tegen koning Uzzia en zeiden tegen hem: “Het komt u niet toe, Uzzia, om de HEERE een reukoffer te brengen, want dat is de taak van de priesters, de zonen van Aäron, want zij zijn geheiligd om reukoffers te brengen. Ga weg uit het Heiligdom, want u bent in overtreding en het zal u niet tot eer strekken bij de HEERE, uw GOD.”
19. Toen werd Uzzia woedend, terwijl hij het reukwerk voor het reukoffer in zijn hand had. En toen hij zo woedend werd op de priesters, verscheen er melaatsheid op zijn voorhoofd voor de ogen van de priesters in het Huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar.
20. Toen de hoofdpriester Azarja en alle priesters zich naar hem toekeerden, zagen zij opeens dat hij melaats aan zijn voorhoofd was. Zij duwden hem haastig daarvandaan en hijzelf besefte ook dat hij snel naar buiten moest gaan, omdat de HEERE hem getroffen had.
21. Koning Uzzia was melaats tot op de dag van zijn dood toe. Als melaatse woonde hij in een vrijstaand huis, want hij was van het Huis van de HEERE afgesneden. Zijn zoon Jotam was aangesteld over het huis van de koning en gaf leiding aan het volk van het land.
22. De overige geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, opgeschreven.
23. Uzzia ging bij zijn vaderen te ruste. Zij begroeven hem bij zijn vaderen in het veld van de begraafplaats voor de koningen, want, zeiden zij: “Hij is melaats!” Zijn zoon Jotam werd koning in zijn plaats.