Logo
🔍

2 Kronieken 33 VB

« Manasse, koning van Juda

1. Manasse was 12 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 55 jaar in Jeruzalem.

2. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer: hij beging dezelfde gruweldaden als de volken die de Heer voor de Israëlieten uit hun land had verdreven.

3. Want hij herbouwde de offerhoogten die zijn vader Jehizkia had verwoest, zette altaren neer voor de Baäls, plaatste heilige palen en aanbad de menigte hemellichten en diende ze.

4. Ook bouwde hij altaren in het huis van de Heer in Jeruzalem, waarvan de Heer gezegd had: 'Jeruzalem zal voor eeuwig de woonplaats van mijn naam zijn.'

5. Bovendien bouwde hij in de beide voorhoven van het huis van de Heer altaren voor de menigte hemellichten.

6. Hij liet zelfs in het Ben-Hinnomdal zijn zonen door het vuur gaan en hield zich bezig met waarzeggerij, toekomstvoorspelling en toverij. Hij stelde waarzeggers aan en mensen die voor hem de geesten moesten raadplegen. Hij deed heel veel kwaad in de ogen van de Heer en wekte daarmee zijn toorn op.

7. Hij liet ook een godenbeeld maken en plaatste dat in het huis van God, waarvan de Heer tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: 'In dit huis en in Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb uitgekozen, zal voor eeuwig mijn naam wonen.

8. Ik zal ervoor zorgen dat Israël nooit het land zal hoeven verlaten dat Ik aan hun voorouders heb gegeven, op voorwaarde dat zij alles doen wat Ik hun geboden heb: de hele Wet, alle voorschriften en wetten die Ik door Mozes heb gegeven.'

9. Zo bracht Manasse Juda en de inwoners van Jeruzalem op een dwaalweg, waardoor ze nog ergere dingen deden dan de volken die de Heer voor de Israëlieten had vernietigd.

10. De Heer waarschuwde Manasse en zijn volk wel, maar ze schonken er geen aandacht aan.

11. Daarom liet de Heer de legeraanvoerders van de koning van Assur komen, die Manasse gevangennamen. Ze sloegen haken in hem, boeiden hem met twee koperen ketenen en voerden hem weg naar Babel.

12. In zijn nood smeekte hij tot zijn Heer God. Hij toonde diep berouw aan de God van zijn voorvaders en bad tot Hem.

13. En God liet Zich door hem vermurwen. Hij verhoorde zijn smeekbede, liet hem naar Jeruzalem terugkeren en herstelde zijn koningschap. Toen erkende Manasse dat de Heer God is.

14. Hierna bouwde hij de buitenmuur rond de Davidsstad, vanaf de westzijde van de Gihon, door het dal in de richting van de Vispoort en dan rond de Ofel. Hij trok hem hoog op. Ook plaatste hij legeraanvoerders in alle versterkte steden in Juda.

15. Hij verwijderde de uitheemse goden en het afgodsbeeld uit het huis van de Heer, en alle altaren die hij op de berg van het huis van de Heer en in Jeruzalem had gebouwd, en stortte het puin buiten de stad.

16. Hij herstelde het altaar van de Heer en bracht daarop vredeoffers en dankoffers. Hij gaf Juda bevel de Heer, de God van Israël, te dienen.

17. Maar het volk bleef offers brengen op de offerhoogten, echter wel aan hun Heer God.

18. Het overige van de regering van Manasse, zijn gebed tot zijn God en de woorden waarmee de zieners hem waarschuwden in de naam van de Heer, de God van Israël, zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël.

19. Zijn gebed, hoe God Zich door hem heeft laten vermurwen, zijn hele zonde en rebellie, de plaatsen waar hij offerhoogten had gebouwd en afgodsbeelden en heilige palen had opgesteld voordat hij tot berouw kwam – dit alles is opgetekend in de verslagen van de zieners.

Amon, koning van Juda

20. Manasse ging bij zijn voorouders te ruste en werd begraven in zijn paleis. Zijn zoon Amon volgde hem als koning op.

21. Amon was 22 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde twee jaar in Jeruzalem.

22. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer, net als zijn vader Manasse. Amon offerde aan alle afgodsbeelden die zijn vader Manasse had gemaakt en diende ze.

23. Hij toonde de Heer echter geen berouw, zoals zijn vader Manasse had gedaan, maar deze Amon verviel van kwaad tot erger.

24. Zijn dienaren smeedden een samenzwering tegen hem en vermoordden hem in zijn paleis.

25. Maar de bevolking doodde daarna iedereen die bij de samenzwering tegen koning Amon betrokken was en riep vervolgens Amons zoon Josia tot koning uit.

»