2 Kronieken 7 EBV24
1. Toen Salomo klaar was met bidden, daalde het vuur uit de hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde het Huis.
2. De priesters konden het Huis van de HEERE niet binnengaan, want de heerlijkheid van de HEERE had het Huis van de HEERE vervuld.
3. Toen alle zonen van Israël het vuur zagen neerdalen en de heerlijkheid van de HEERE over het Huis zagen komen, bogen zij met hun gezichten ter aarde op het plaveisel neer en aanbaden en dankten de HEERE: “Want Hij is goed en zijn liefdevolle trouw is tot in eeuwigheid”.
4. De koning en heel het volk brachten slachtoffers voor het aangezicht van de HEERE.
5. Koning Salomo bracht tweeëntwintigduizend slachtoffers van de runderen en honderdtwintigduizend van de schapen en geiten. Zo hebben de koning en heel het volk het Huis van GOD ingewijd.
6. De priesters stonden op hun posten en zo ook de Levieten met de muziekinstrumenten van de HEERE, die koning David gemaakt had om de HEERE te danken - ‘Want zijn liefdevolle trouw is tot in eeuwigheid!’ - en met de lofzang van David in hun hand. Tegenover hen bliezen de priesters op de bazuinen, terwijl heel Israël stond.
7. Salomo heiligde het midden van de voorhof, die zich voor het Huis van de HEERE bevond, omdat hij daar de brandoffers en de vetdelen van de vredeoffers bracht, want het koperen altaar, dat Salomo gemaakt had, kon het brandoffer en het spijsoffer en de vetdelen niet bevatten.
8. In dezelfde tijd vierde Salomo ook zeven dagen lang het Feest en heel Israël met hem, een zeer grote volksvergadering. Men kwam erheen vanaf waar je bij Hamath komt tot aan de Beek van Egypte.
9. Op de achtste dag hielden zij een gewijde samenkomst, want de inwijding van het altaar nam zeven dagen en het Feest duurde ook zeven dagen.
De tweede verschijning van de HEERE10. Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand liet hij het volk naar hun tenten gaan, blij en met een opgewekt hart over al het goede, dat de HEERE aan David en Salomo en aan zijn volk Israël had gedaan.
11. Zo voltooide Salomo het Huis van de HEERE en het huis van de koning. Alles wat in Salomo’s hart was opgekomen om dat in het Huis van de HEERE en in zijn eigen huis te maken, was gelukt.
12. De HEERE verscheen ’s nachts aan Salomo en zei tegen hem: “Ik heb je gebed verhoord en Ik heb deze plaats voor Mij als offerhuis uitgekozen.
13. Wanneer Ik de hemel toesluit, zodat er geen regen meer valt, of als Ik de bedeksprinkhaan gebied om het land te verteren of als Ik de pest onder mijn volk zend
14. en mijn volk, waarover mijn Naam is uitgeroepen, vernedert zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun slechte wegen, dan zal Ik vanuit de hemel luisteren en hun zonden vergeven en hun land genezen.
15. Nu dan, mijn ogen zullen open en mijn oren opmerkzaam zijn op het gebed vanaf deze plaats,
16. want nu heb Ik dit Huis uitgekozen en geheiligd, opdat mijn Naam daar tot in eeuwigheid zal zijn en mijn ogen en mijn hart zullen daar voor altijd op gericht zijn.
17. En jij, wanneer jij voor mijn aangezicht wandelt, zoals je vader David gewandeld heeft, en doet naar alles wat Ik je geboden heb en mijn wetsvoorschriften en mijn rechtsverordeningen onderhoudt,
18. dan zal Ik de troon van je koninkrijk bevestigen in overeenstemming met het verbond dat ik met je vader David sloot, toen Ik zei: ‘Het zal je niet ontbreken aan een man die in Israël heerst!’
19. Maar als jullie je afkeren van mijn wetsvoorschriften en van mijn geboden, die Ik jullie voorgehouden heb, en jullie weglopen en andere goden gaan dienen en voor hen knielen,
20. dan zal Ik hen uit mijn land, dat Ik hun gegeven heb, wegrukken en dit Huis, dat Ik voor mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van mijn aangezicht wegslingeren. Ik zal het maken tot een spreekwoord en een voorwerp van vlijmscherpe spot onder alle volken.
21. En dit Huis, dat zo verheven was, daarover zal iedereen die eraan voorbijloopt, ontzet zijn en zeggen: ‘Waarom heeft de HEERE zo met dit land en met dit Huis gehandeld?’
22. En men zal zeggen: ‘Omdat zij de HEERE, de GOD van hun vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, verlaten hebben en zich aan andere goden zijn gaan vastklampen en Israël voor hen is gaan neerknielen en hen is gaan dienen, dáárom heeft Hij al dit kwaad over hen doen komen.’”