Logo
🔍

2 Koningen 21 VB

« Manasse, koning van Juda

1. Manasse was twaalf jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 55 jaar in Jeruzalem.

2. Zijn moeder heette Hefziba. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer, hij beging dezelfde gruweldaden als de volken die de Heer voor de Israëlieten uit hun land had verdreven.

3. Want hij herbouwde de offerhoogten die zijn vader Hizkia had verwoest, zette altaren neer voor Baäl en plaatste heilige palen, zoals koning Achab van Israël had gedaan, en aanbad de menigte hemellichten en diende ze.

4. Ook bouwde hij altaren in het huis van de Heer, waarvan de Heer gezegd had: 'In Jeruzalem zal mijn naam wonen.'

5. Bovendien bouwde hij in de beide voorhoven van het huis van de Heer altaren voor de menigte hemellichten.

6. Hij liet zelfs zijn zoon door het vuur gaan en hield zich bezig met toverij en waarzeggerij. Hij stelde waarzeggers aan en mensen die voor hem de geesten moesten raadplegen. Hij deed heel veel kwaad in de ogen van de Heer en wekte daarmee zijn toorn op.

7. Ook maakte hij een beeld van Asjera en plaatste dat in het huis waarvan de Heer tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: 'In dit huis en in Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb uitgekozen, zal voor eeuwig mijn naam wonen.

8. Ik zal ervoor zorgen dat Israël nooit dit land zal hoeven verlaten dat Ik aan hun voorouders gegeven heb, op voorwaarde dat zij alles doen wat Ik hun geboden heb en ze zich houden aan de hele Wet die mijn dienaar Mozes hun heeft voorgeschreven.'

9. Maar ze luisterden niet, want Manasse bracht hen op een dwaalweg, waardoor ze nog ergere dingen deden dan de volken die de Heer voor de Israëlieten vernietigd had.

10. Daarom zei de Heer door middel van zijn dienaren, de profeten:

11. "Koning Manasse van Juda heeft gruwelijke dingen gedaan, erger nog dan alles wat de Amorieten die hier vroeger woonden ooit hebben gedaan, en hij heeft ook Juda met zijn walgelijke goden tot zonde aangezet.

12. Daarom zegt de Heer, de God van Israël: Zie, Ik zal Jeruzalem en Juda met zulk groot onheil treffen, dat iedereen die ervan hoort met zijn oren zal staan te klapperen.

13. Ik zal Jeruzalem opmeten met het meetsnoer van Samaria en met het paslood van het huis van Achab. Ik zal Jeruzalem uitvegen zoals je een schaal uitveegt: je veegt hem uit en keert hem ondersteboven.

14. Ik zal het overblijfsel van mijn eigen volk verlaten en in de macht van zijn vijanden geven. Ze zullen geplunderd worden en als buit door hun vijanden worden weggevoerd,

15. omdat ze hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen en ze vanaf de dag dat hun voorouders Egypte verlieten tot op de dag van vandaag mijn toorn hebben opgewekt.

16. Behalve dat koning Manasse Juda tot zonde heeft aangezet door te doen wat kwaad is in de ogen van de Heer, heeft hij bovendien Jeruzalem van het ene einde tot het andere gevuld met het bloed van onschuldigen."

17. Het overige van de regering van Manasse, met al zijn daden, en de zonde die hij begaan heeft, staat opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda.

Amon, koning van Juda

18. Manasse ging bij zijn voorouders te ruste en werd begraven in de tuin van zijn paleis, in de Uzzatuin. Zijn zoon Amon volgde hem als koning op.

19. Amon was 22 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet, ze was een dochter van Haruz uit Jotba.

20. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Heer, net als zijn vader Manasse,

21. want hij bewandelde dezelfde weg als zijn vader: hij diende dezelfde walgelijke goden die zijn vader had gediend en hij aanbad die goden.

22. Hij verliet de Heer, de God van zijn voorvaders, en bewandelde niet de weg van de Heer.

23. De dienaren van Amon smeedden een samenzwering tegen hem en vermoordden de koning in zijn paleis.

24. Maar de bevolking doodde daarna iedereen die betrokken was bij de samenzwering tegen koning Ammon en riep zijn zoon Josia tot koning uit.

25. Het overige van de regering van Amon, al zijn daden, staat opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda.

26. Hij werd begraven in zijn graf in de Uzzatuin. Zijn zoon Josia volgde hem als koning op.

»