Logo
🔍

2 Koningen 22 VB

« Josia, koning van Juda

1. Josia was acht jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 31 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Jedida, ze was een dochter van Adaja uit Bozkat.

2. Hij deed wat goed is in de ogen van de Heer en bewandelde dezelfde weg als zijn voorvader David. Hij week daar op geen enkele manier van af.

3. In het 18e regeringsjaar van koning Josia zei de koning tegen de schrijver Safan, de zoon van Azalia, de zoon van Mesullam:

4. "Ga naar de hogepriester Hilkia. Laat hij het geld gaan tellen dat naar het huis van de Heer is gebracht en dat de deurwachters bij het volk hebben ingezameld.

5. Het moet ter beschikking worden gesteld van de opzichters die toezicht houden op het werk aan het huis van de Heer. Zij moeten daarmee de mensen betalen die het herstelwerk aan het huis van de Heer doen:

6. de timmerlieden, bouwlieden en metselaars. Ook moeten ze daarmee hout en gehouwen stenen voor het herstelwerk kopen."

7. De opzichters hoefden geen rekening en verantwoording af te leggen van het geld dat hun ter beschikking werd gesteld, omdat het betrouwbare mannen waren.

8. Toen zei de hogepriester Hilkia tegen de schrijver Safan: "Ik heb in het huis van de Heer het Wetboek gevonden." Hilkia gaf het boek aan Safan en Safan las het.

9. Daarna ging Safan naar de koning en bracht hem verslag uit. Hij zei: "Uw dienaren hebben al het geld dat zich in het huis bevond, verzameld en het overhandigd aan de opzichters die toezicht houden op het werk aan het huis van de Heer."

10. Ook vertelde hij aan de koning: "De priester Hilkia heeft mij een boek gegeven." En Safan las het boek aan de koning voor.

11. Toen de koning de woorden van het Wetboek hoorde, scheurde hij zijn kleren.

12. Hij beval de hogepriester Hilkia, Ahikam, de zoon van Safan, Achbor, de zoon van Michaja, de schrijver Safan en Asaja, de dienaar van de koning:

13. "Ga voor mij en voor het hele volk van Juda de Heer raadplegen over de woorden van dit boek dat gevonden is. Want de Heer moet wel woedend op ons zijn, omdat onze voorouders niet gehoorzaamd hebben aan de bepalingen van dit boek en niet gedaan hebben wat ons is voorgeschreven."

14. Daarop ging de priester Hilkia met Ahikam, Achbor, Safan en Asaja naar de profetes Hulda, de vrouw van Sallum, de zoon van Tikva, de zoon van Harhas, de beheerder van de priesterkleding – zij woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem – en ze vertelden haar wat er was gebeurd.

15. Ze antwoordde: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zeg tegen de man die jullie naar Mij gestuurd heeft:

16. Dit zegt de Heer: Zie, Ik zal deze stad en haar inwoners met onheil treffen, overeenkomstig alles wat er in het boek staat dat de koning van Juda heeft gelezen.

17. Omdat ze Mij hebben verlaten, voor andere goden offers hebben verbrand en mijn toorn hebben opgewekt met alles wat ze deden, zal mijn woede ontbranden tegen deze stad en niet meer gedoofd worden.

18. Maar tegen de koning van Juda, die jullie gestuurd heeft om de Heer te raadplegen, tegen hem moeten jullie zeggen: Dit zegt de Heer, de God van Israël:

19. Uw hart werd diep geraakt door de woorden die u hoorde en u hebt de Heer uw berouw getoond toen u mijn oordeel over deze stad en haar inwoners hoorde, namelijk dat de stad verwoest en vervloekt zal worden. U hebt uw kleren gescheurd en in mijn tegenwoordigheid tranen gestort. Daarom heb Ik u dan ook verhoord, zegt de Heer.

20. Zie, daarom zal Ik u bij uw voorouders verzamelen en u zult in vrede in uw graf bijgezet worden. Uw ogen zullen niets zien van al het onheil waarmee Ik deze stad zal treffen." En ze brachten het antwoord aan de koning over.

»