Logo
🔍

2 Samuel 1 EBV24

De dood van Saul en Jonatan

1. Na de dood van Saul, toen David was teruggekeerd van het verslaan van de Amalekieten, bleef David twee dagen in Ziklag.

2. Op de derde dag, zie, daar kwam een man uit het legerkamp van Saul. Zijn kleren waren gescheurd en er zat aarde op zijn hoofd. Toen hij bij David kwam, viel hij op de grond en knielde.

3. David zei tegen hem: “Waar kom je vandaan?” Hij antwoordde hem: “Ik ben ontkomen uit het legerkamp van Israël.”

4. David zei tegen hem: “Wat is het bericht? Vertel het mij toch!” Toen antwoordde hij: “Het volk is uit de strijd weggevlucht en velen van het volk zijn gevallen en gestorven. Ook Saul en zijn zoon Jonathan zijn gestorven.”

5. David zei tegen de jongeman die het hem vertelde: “Hoe weet je dat Saul gestorven is en ook zijn zoon Jonathan?”

6. Toen zei de jongeman die hem het bericht bracht: “Ik kwam bij toeval in het bergland van Gilboa en ik zag Saul op zijn speer leunen, en zie, de wagens en de paardenmenners achtervolgden hem onophoudelijk.

7. Hij keek achterom en zag mij en riep mij. En ik zei: ‘Zie, hier ben ik!’

8. Hij zei tegen mij: ‘Wie ben je?’ En ik antwoordde hem: ‘Ik ben een Amalekiet.’

9. Toen zei hij tegen mij: ‘Kom toch bij mij staan en dood mij, want ik ben door duizeligheid overvallen, maar ondanks alles ben ik nog in leven.’

10. Toen ging ik bij hem staan en doodde hem, want ik wist dat hij na zijn val niet meer zou leven. Ik nam de koningskrans die hij op zijn hoofd had en de armband die om zijn arm zat en ik heb ze hier bij mijn heer gebracht.”

11. Toen greep David zijn kleren en scheurde ze. Zo deden ook alle mannen die bij hem waren.

12. Zij rouwden en huilden en vastten tot aan de avond over Saul en over zijn zoon Jonathan en over het volk van de HEERE en over het huis van Israël, omdat zij door het zwaard geveld waren.

13. Daarop zei David tegen de jongeman die het hem verteld had: “Waar kom jij vandaan?” Hij zei: “Ik ben de zoon van een vreemdeling, van een Amalekiet.

14. David zei tegen hem: “Hoe is het mogelijk dat je er niet voor teruggeschrokken bent om je hand uit te strekken om de gezalfde van de HEERE om te brengen?”

15. Toen riep David één van de jongemannen en zei: “Kom, sla hem neer!” En deze sloeg hem neer zodat hij stierf.

Klaagzang over Saul en Jonathan

16. David zei tegen hem: “Je bloed zal op je eigen hoofd neerkomen, want je mond heeft tegen je getuigd toen je zei: ‘Ik heb de gezalfde van de HEERE gedood.’”

17. David zong dit klaaglied over Saul en over zijn zoon Jonathan.

18. Hij zei: “Laten de zonen van Juda het Lied van de Boog leren!” Zie, het staat geschreven in de Boekrol van de Oprechte.

19. “Het sieraad van Israël, is op je hoogten gesneuveld. Hoe zijn de helden gevallen!

20. Maak het niet bekend in Gath, verspreid het nieuws niet op de straten van Askelon, opdat de dochters van de Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters van de onbesnedenen niet opspringen van vreugde.

21. O bergen van Gilboa, laat er geen dauw of regen op jullie komen en geen velden om heffingsgaven van te nemen, want daar werd het schild van de helden schandelijk besmeurd, het schild van Saul, alsof hij niet de met olie gezalfde was.

22. Van het bloed van de gesneuvelden, van het vet van de helden, onthield de boog van Jonathan zich niet en het zwaard van Saul keerde niet onverrichter zake terug.

23. Saul en Jonathan waren geliefd en bemind bij hun leven, en in hun dood waren zij onafscheidelijk. Zij waren lichter dan arenden, heldhaftiger dan leeuwen.

24. O dochters van Israël, huil over Saul, die jullie kleedde met scharlaken, met kostbaarheden, die een gouden sieraad op jullie kleding aanbracht.

25. Hoe zijn de helden gevallen in het heetst van de strijd! Jonathan is op je hoogten gesneuveld.

26. Om jou ben ik benauwd, mijn broeder Jonathan! Je was mij zeer lief. Je liefde was voor mij wonderlijker dan liefde van vrouwen.

27. Hoe zijn de helden gevallen en de strijdwapens verloren gegaan!”

»