Logo
🔍

2 Samuel 18 VB

« Strijd tussen David en Absalom

1. Daarna monsterde David zijn leger en stelde aanvoerders aan over duizend en over honderd.

2. Hij zond zijn leger uit, een derde deel onder bevel van Joab, een derde deel onder bevel van Joabs broer Abisaï, de zoon van Zeruja, en een derde deel onder bevel van Itai van Gat. De koning zei tegen zijn mannen: "Ik trek uiteraard zelf ook met jullie ten strijde."

3. Maar ze zeiden tegen hem: "U moet niet meegaan. Als wij op de vlucht slaan, maakt dat hun niet uit. Zelfs als de helft van ons sneuvelt, maakt dat hun niet uit. Maar u bent evenveel waard als 10.000 van ons. Het is beter als u ons vanuit de stad te hulp komt."

4. Toen zei de koning tegen hen: "Ik zal doen wat jullie het beste lijkt." De koning stond opzij in de stadspoort en liet het hele leger aan zich voorbij trekken in troepen van honderd en van duizend man.

5. En de koning beval Joab, Abisaï en Itai: "Wees omwille van mij mild voor de jongen, voor Absalom." Iedereen hoorde wat hij de aanvoerders met betrekking tot Absalom opdroeg.

6. Zo trok het leger het veld in, de Israëlieten tegemoet. In de bossen van Efraïm brandde de strijd los

7. en het leger van Israël werd daar door de manschappen van David verslagen. Het was een grote slachting: 20.000 man sneuvelden.

De dood van Absalom

8. De strijd spreidde zich over een groot gebied uit, maar die dag werden er meer mannen verslonden door het bos dan door het zwaard.

9. Plotseling stuitte Absalom op Davids mannen. Hij reed op zijn muildier en toen het dier onder de laaghangende takken van een grote eik door liep, kwam Absaloms hoofd vast te zitten aan de eik. Hij bleef tussen hemel en aarde hangen, terwijl zijn muildier verder draafde.

10. Een man die dit zag, ging het Joab melden en zei: "Ik heb Absalom aan een eik zien hangen!"

11. Joab zei tegen hem: "Als je dat gezien hebt, waarom heb je hem dan niet ter plekke gedood? Ik zou je er tien zilverstukken en een mooie gordel voor gegeven hebben!"

12. Maar de man antwoordde: "Al zou ik het gewicht van 1000 zilverstukken in mijn handen voelen, dan nog zou ik de zoon van de koning niets aandoen. De koning heeft immers ten overstaan van ons allemaal u, Abisaï en Itai bevolen: 'Spaar de jongen, spaar Absalom.'

13. Ík zou mijn leven ermee op het spel zetten – want niets blijft voor de koning verborgen – en ú zou zich erbuiten houden."

14. Daarop zei Joab: "Integendeel, ik ga er gelijk op af!" en nam drie speren en stootte ze in het hart van Absalom, die nog steeds levend aan de eik hing.

15. Tien van Joabs wapendragers kwamen erbij staan en doodden hem.

16. Daarna blies Joab op de ramshoorn en de achtervolging van de Israëlieten werd gestaakt, want Joab weerhield zijn mannen.

17. Ze namen Absalom op, gooiden hem in een diepe kuil in het bos en stapelden er een grote berg stenen op. Het leger van Israël vluchtte naar huis.

David hoort van Absaloms dood

18. Absalom had bij zijn leven een gedenksteen voor zichzelf laten oprichten in het Koningsdal. Hij had gezegd: "Ik heb geen zoon die mijn naam in herinnering zal houden." Daarom had hij die gedenksteen naar zichzelf genoemd en deze wordt tot op de dag van vandaag de gedenksteen van Absalom genoemd.

19. Daarna zei Ahimaäz, de zoon van Zadok: "Laat mij naar de koning rennen om hem het goede nieuws brengen dat de Heer hem recht heeft verschaft tegenover zijn vijanden."

20. Maar Joab zei: "Vandaag kun je beter niet de boodschapper zijn. Een andere keer kun jij de boodschap gaan brengen, maar vandaag zou je geen goed nieuws brengen, want de zoon van de koning is dood."

21. En hij zei tegen een Kushiet: "Ga de koning melden wat je hebt gezien." De Kushiet boog voor Joab en rende weg.

22. Maar Ahimaäz zei opnieuw tegen Joab: "Laat mij ondanks dat de Kushiet achternagaan." Maar Joab zei: "Waarom zou jij ook gaan, mijn zoon? Je komt immers geen gunstig bericht brengen?"

23. Hij antwoordde: "Dat kan wel zijn, maar laat mij ook gaan." Toen zei Joab: "Ga dan maar." Ahimaäz nam de weg over de vlakte en haalde de Kushiet in.

24. David zat in de poort te wachten. De wachtpost klom op het dak van de poort, op de muur. Toen hij rondkeek, zag hij één enkele man komen aanrennen.

25. De wachtpost liet het aan de koning melden en de koning zei: "Als hij alleen is, komt hij goed nieuws brengen." Terwijl de man steeds dichterbij kwam,

26. zag de wachtpost nog een man aan komen rennen en hij riep naar de poortwachter: "Er komt nog een man aanrennen, ook alleen." De koning zei: "Ook hij komt goed nieuws brengen."

27. Toen zei de wachtpost: "Zo te zien aan de manier waarop hij rent, is de voorste Ahimaäz, de zoon van Zadok." De koning zei: "Dat is een goed mens, hij zal met goed nieuws komen."

28. Ahimaäz riep de koning toe: "Vrede!" Hij boog zich diep voor de koning en zei: "Geprezen is uw Heer God, die de degenen die tegen mijn heer de koning in opstand kwamen, heeft overgeleverd."

29. Toen vroeg de koning: "Is het goed met de jongen, met Absalom?" Ahimaäz antwoordde: "Ik zag een grote oploop toen uw dienaar Joab mij wegzond, maar ik weet niet wat er aan de hand was."

30. De koning zei: "Kom hier opzij staan." Ahimaäz ging opzij staan.

31. Toen kwam de Kushiet. De Kushiet zei: "Mijn heer de koning, ik kom u het goede nieuws brengen dat de Heer u vandaag recht heeft verschaft tegenover al degenen die tegen u in opstand waren gekomen."

32. De koning vroeg aan de Kushiet: "Is het goed met de jongen, met Absalom?" De Kushiet zei: "Laat het met al uw vijanden en met iedereen die tegen u in opstand komt hetzelfde aflopen als met die jongeman."

33. Diepbedroefd ging de koning naar het vertrek boven de poort en huilde. Hij liep aldoor heen en weer en riep: "Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Ach, was ik maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!"

»