Logo
🔍

2 Samuel 2 EBV24

« David tot koning over Juda gezalfd

1. Daarna vroeg David aan de HEERE en zei: “Zal ik optrekken naar één van de steden van Juda?” En de HEERE zei tegen hem: “Trek op!” En David zei: “Waarheen zal ik optrekken?” En Hij zei: “Naar Hebron.”

2. Toen trok David daarheen op en ook zijn beide vrouwen, Ahinoam, de Jizreëlitische, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, de Karmeliet.

3. David liet ook zijn mannen die bij hem waren, optrekken, iedere man met zijn eigen huisgezin en zij gingen in de steden van Hebron wonen.

4. Daarop kwamen de mannen van Juda en zalfden David daar tot koning over het huis van Juda. Toen kwamen zij David berichtten en zeiden: “De mannen van Jabes in Gilead hebben Saul begraven.”

5. Toen zond David boden naar de mannen van Jabes in Gilead en hij zei tegen hen: “Mag de HEERE jullie zegenen, omdat jullie deze liefdevolle weldaad aan jullie heer, aan Saul, bewezen hebben en hem begraven hebben.

6. Mag de HEERE jullie nu zijn liefdevolle vriendschap en trouw bewijzen! Ook ik zal jullie goed behandelen, omdat jullie dit gedaan hebben.

David en Ish-Boseth, de zoon van Saul

7. Welnu, laten jullie handen sterk zijn en wees dapper, want jullie heer Saul is gestorven. Ook heeft het huis van Juda mij tot koning over zich gezalfd.”

8. Abner, de zoon van Ner, de legerbevelhebber van Saul, nam Ish-Boseth, de zoon van Saul en bracht hem naar Mahanaïm.

9. Hij stelde hem tot koning aan over Gilead, over de Aschurieten, over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin en over heel Israël.

10. Ish-Boseth, de zoon van Saul, was veertig jaar toen hij koning werd over Israël en hij regeerde twee jaar. Alleen het huis van Juda stond achter David.

11. Het aantal dagen dat David in Hebron koning was over het huis van Juda, bedroeg zeven jaar en zes maanden.

12. Abner, de zoon van Ner, en de dienaren van Ish-Boseth, de zoon van Saul, trokken weg vanuit Mahanaïm naar Gibeon.

13. Joab, de zoon van Zeruja, en de dienaren van David, trokken ook uit en zij ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon. Daar bleven zij staan, de een aan deze kant van de vijver en de ander aan de andere kant van de vijver.

14. Abner zei tegen Joab: “Laten de jongemannen toch opstaan en voor onze ogen een tweekamp houden.” En Joab zei: “Laten ze opstaan.”

15. Zij stonden op en staken over, welgeteld twaalf voor Benjamin, namelijk voor Ish-Boseth, de zoon van Saul, en twaalf uit de dienaren van David.

16. Zij grepen elkaar, ja ieder greep de ander bij het hoofd, en zij staken hun zwaard in de zijde van de ander en zij vielen samen neer. Daarom noemde men die plaats Chelkath-Hazurim. Het ligt bij Gibeon.

17. Op die dag werd er een buitengewoon hevige strijd gevoerd. Abner en de mannen van Israël werden door de dienaren van David verslagen.

18. Nu waren er drie zonen van Zeruja, namelijk Joab, Abisai en Asahel. Asahel was zo lichtvoetig als één van de gazellen in het veld.

19. Asahel achtervolgde Abner en bij het lopen week hij niet van achter Abner af naar rechts of naar links.

20. Abner keek achterom en zei: “Ben jij het Asahel?” En hij zei: “Ik ben het.”

21. Abner zei tegen hem: “Buig af naar rechts of naar links en grijp één van de jongemannen en pak zijn uitrusting af!” Maar Asahel wilde niet van achter hem wijken.

22. Toen zei Abner ook nog tegen Asahel: “Ga achter mij weg. Waarom zou ik je ter aarde vellen? Hoe zou ik dan je broer Joab onder ogen kunnen komen?”

23. Maar hij weigerde weg te gaan. Toen trof Abner hem met het achtereind van de speer in de buik, zodat de speer er vanachter uitkwam. Daar viel hij neer en hij stierf op die plaats. En allen die bij de plaats kwamen waar Asahel gevallen en gestorven was, bleven staan.

24. Maar Joab en Abisai joegen achter Abner aan. De zon ging onder toen zij bij de heuvel van Amma kwamen, die voor Giach ligt, op de weg naar de woestijn van Gibeon.

25. De zonen van Benjamin groepeerden zich achter Abner en zij vormden samen één kluwen en stonden zo op de top van een heuvel.

26. Abner riep tot Joab en zei: “Moet het zwaard dan eeuwig blijven verteren? Weet je niet dat het uiteindelijk tot bitterheid zal leiden? Hoelang nog zul je het volk niet zeggen terug te keren van de achtervolging van hun broeders?”

27. Joab zei: “Zowaar GOD leeft, als je niet over een kampgevecht begonnen was, dan was het volk er vanochtend al mee opgehouden, iedere man zou gestopt zijn met het achtervolgen van zijn broeder!”

28. Toen blies Joab op de ramshoorn en heel het volk stond stil. Zij achtervolgden Israël niet meer en streden niet verder.

29. Abner en zijn mannen liepen die hele nacht door de Vlakte en zij staken de Jordaan over en liepen heel de Bitronravijn door en kwamen in Mahanaïm aan.

30. Joab keerde terug van de achtervolging van Abner en bracht heel het volk bijeen. Van de dienaren van David werden er negentien mannen gemist en ook Asahel.

31. De dienaren van David hadden velen van Benjamin en van de mannen van Abner doodgeslagen. Driehonderdzestig mannen waren gestorven.

32. Zij tilden Asahel op en begroeven hem in het graf van zijn vader dat in Bethlehem lag. Joab en zijn mannen liepen de hele nacht door. Toen zij in Hebron aankwamen, werd het licht voor hen.

»