Logo
🔍

2 Samuel 7 VB

« God belooft David een troonopvolger

1. Toen de koning in zijn paleis was gaan wonen en de Heer hem aan alle kanten rust had gegeven van zijn vijanden,

2. zei de koning tegen de profeet Natan: "Kijk toch eens! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God onder tentkleden staat!"

3. Daarop zei Natan tegen de koning: "Doe wat uw hart u ingeeft, want de Heer is met u."

4. Maar diezelfde nacht kwam het woord van de Heer tot Natan:

5. "Ga naar mijn dienaar David en zeg hem: Dit zegt de Heer: Jij wilt voor Mij een huis bouwen om in te wonen?

6. Vanaf de dag dat Ik Israël uit Egypte wegleidde tot nu toe heb Ik toch nooit in een huis gewoond? Ik heb altijd rondgetrokken, met een tent als verblijfplaats.

7. Heb Ik ooit – waar Ik ook met de Israëlieten rondtrok – gezegd tegen een van de leiders van Israël die Ik opdracht gegeven had mijn volk Israël te weiden: 'Waarom bouw je voor Mij geen huis van cederhout?'

8. Zeg daarom tegen mijn dienaar David: Dit zegt de Heer van de hemellegers: Ik heb je bij de schaapskooi en de schapen weggehaald om heerser van mijn volk Israël te zijn.

9. Overal ben Ik met je geweest, waar je ook ging. Ik heb met al je vijanden afgerekend. Ik heb je net zo veel aanzien gegeven als de groten der aarde.

10. Ik heb aan mijn volk Israël een gebied toegewezen en het daar geplant, zodat het een vaste plek heeft om te wonen en niet meer hoeft rond te zwerven en niet meer door slechte mensen wordt onderdrukt,

11. zoals in de begintijd gebeurde, toen Ik richters over mijn volk Israël aanstelde. Ik heb je rust gegeven van al je vijanden. Ook laat de Heer je weten dat Hij jóuw huis zal bouwen.

12. Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders te ruste bent gegaan, zal Ik iemand uit jouw nageslacht het koningschap geven, een van jouw eigen zonen, en Ik zal zijn koningschap in stand houden.

13. Deze zoon zal voor mijn naam een huis bouwen en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig in stand houden.

14. Ik zal hem tot Vader zijn en hij zal Mij tot zoon zijn; als hij zich misdraagt, zal Ik hem met menselijke middelen bestraffen, maar nooit zal Ik mijn gunst van hem wegnemen

15. zoals Ik die heb weggenomen van Saul, die Ik verstoten heb om jou in zijn plaats te stellen.

16. Jouw huis zal blijvend zijn en je koningschap eeuwig. Je troon zal voor eeuwig standhouden."

Davids gebed

17. Natan bracht al deze woorden, het hele visioen, nauwkeurig aan David over.

18. Toen ging koning David [het heiligdom] binnen, nam plaats in de tegenwoordigheid van de Heer en zei: "Wie ben ik, Heer Heer, en wat is mijn familie, dat U mij zo ver gebracht hebt?

19. En U vond dit zelfs nog niet genoeg, Heer Heer, en daarom hebt U bovendien tegen mij over de verre toekomst van mijn familie gesproken. En wat U zegt is de wet voor de mens, Heer Heer.

20. Wat kan ik U verder nog zeggen? U kent mij immers, Heer Heer.

21. Overeenkomstig uw woord en de plannen van uw hart hebt U al deze grote dingen voor mij gedaan en U hebt ze mij laten weten.

22. U bent groot, Heer God! Niemand is als U, er is geen andere God dan U, dat blijkt uit alles wat we met eigen oren gehoord hebben.

23. En welk volk is te vergelijken met uw volk Israël, het enige volk op aarde dat God kwam bevrijden om het tot zijn eigen volk te maken? U deed dat om uw naam te vestigen door grote, ontzagwekkende daden te doen voor uw land, voor de ogen van uw volk, dat U hebt bevrijd uit Egypte en uit de macht van andere volken en hun goden.

24. U hebt uw volk Israël voor eeuwig gevestigd als uw eigen volk en U, Heer, bent hun God geworden.

25. Heer God, laat nu dit woord dat U over mij en mijn huis gesproken hebt voor eeuwig standhouden en doe zoals U gezegd hebt.

26. Dan zal uw naam voor eeuwig grootgemaakt worden en men zal zeggen: 'De Heer van de hemellegers is de God van Israël.' En dan zal het huis van uw dienaar David voor eeuwig voor U standhouden.

27. Want U, Heer van de hemellegers, God van Israël, hebt mij laten weten: 'Ik zal jouw huis bouwen.' Daarom heb ik dit gebed tot U durven bidden.

28. Heer Heer, U bent die God en uw woorden zijn betrouwbaar. U hebt mij deze prachtige beloften gedaan.

29. Wilt U daarom alstublieft het huis van uw dienaar zegenen, zodat het voor altijd voor U standhoudt. Want U, Heer Heer, hebt het gezegd, en met uw zegen zal mijn huis tot in eeuwigheid gezegend zijn."

»