2 Tessalonicenzen 2 NBG51
1. Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van [onze] Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
2. dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak.
3. Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs,
4. de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is.
5. Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb?
6. En gij weet thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd.
7. Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; (wacht) slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is.
8. Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus] doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt.
9. Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen,
10. en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden.
11. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven,
12. opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid.
13. Maar wij behoren God te allen tijde om u te danken, door de Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid.
14. Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus.
15. Zo dan, broeders, staat vast en houdt u aan de overleveringen, die u door ons, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, geleerd zijn.
16. En Hij, onze Here Jezus Christus, en God, onze Vader, die ons heeft liefgehad en ons eeuwige troost en goede hoop door zijn genade verleend heeft,
17. trooste uw harten, en make ze sterk in alle goed werk en woord.