Handelingen 16 EBV24
1. Toen hij bij de stad Derbe en bij Lystra aankwam, was daar een discipel die Timoteüs heette. Hij was de zoon van een gelovige Joodse vrouw en zijn vader was Arameeër.
2. Alle discipelen uit Lystra en Ikonium gaven een goed getuigenis van hem.
Paulus’ tweede zendingsreis: Macedonië, Athene en Korinte3. Paulus wilde dat hij met hem zou meegaan. Hij nam hem en besneed hem, omdat de Joden in die plaats wisten dat zijn vader Arameeër was.
4. Terwijl zij door de steden reisden, verkondigden en onderwezen zij hun ook de geboden, die de apostelen en de oudsten in Jeruzalem voorgeschreven hadden.
5. Zo werden de gemeenten bevestigd in het geloof en iedere dag namen zij in aantal toe.
6. Toen zij door de streken van Frygië en Galatië reisden, verbood de Heilige Geest hun om het Woord van GOD in Asia te spreken.
7. Toen zij in het gebied van Mysië aangekomen waren, wilden zij vandaar naar Bithynië gaan, maar de Geest van Jezus stond het hun niet toe.
8. Daarop vertrokken zij uit Mysië en daalden af naar het gebied van Troas.
9. In een nachtelijk visioen verscheen een man uit Macedonië aan Paulus. Hij stond daar en smeekte hem en zei: ‘Kom over naar Macedonië en help mij!’
Lydia komt tot geloof in Filippi10. Toen Paulus dit visioen gezien had, wilden wij onmiddellijk naar Macedonië reizen, omdat wij begrepen dat onze Heer ons riep om aan hen het Goede Nieuws te verkondigen.
11. Wij reisden af van Troas en voeren rechtstreeks naar Samothrace en vandaar kwamen wij de volgende dag in de stad Neapolis aan.
12. Vandaar gingen wij naar Filippi, dat de hoofdstad van Macedonië is en een Romeinse nederzetting. Wij verbleven een zeker aantal dagen in die stad.
13. Op de sabbatdag gingen wij de stadspoort uit naar de oever van de rivier, omdat wij daar een gebedshuis gezien hadden. Toen wij waren gaan zitten, spraken wij met de vrouwen die daar samengekomen waren.
14. Er was daar een vrouw die purper verkocht en GOD vreesde. Zij heette Lydia en kwam uit de stad Tyatira. Onze Heer had haar hart geopend en zij luisterde naar wat Paulus zei.
Paulus en Silas in de gevangenis15. Zij en haar huisgenoten werden gedoopt en zij smeekte ons en zei: “Als jullie er werkelijk vertrouwen in hebben dat ik in onze Heer geloof, kom dan en verblijf in mijn huis!” En zij drong er heel erg bij ons op aan.
16. Toen wij naar het gebedshuis gingen, kwam ons een jonge vrouw tegemoet, die een waarzeggende geest had. Door de waarzeggerij die zij beoefende, deed zij goede zaken voor haar meesters.
17. Zij liep Paulus en ons achterna, terwijl zij uitriep: “Deze mensen zijn dienaren van de Allerhoogste GOD en zij verkondigen jullie de Weg ten Leven!”
18. Dit deed zij dagen lang. Paulus werd toornig en zei tegen die geest: “Ik gebied je in de Naam van Jezus Christus, dat je van haar uitgaat!” Op datzelfde moment verliet die geest haar.
19. Toen haar meesters zagen dat de bron van hun winst uit haar was uitgegaan, grepen zij Paulus en Silas en sleepten hen mee en brachten hen naar de markt.
20. Zij leidden hen voor de bestuurders en leiders van de stad en zeiden: “Deze mannen veroorzaken onrust in onze stad, omdat zij Joden zijn.
21. Zij verkondigen ons gewoonten die wij niet mogen aannemen en navolgen, omdat wij Romeinen zijn.”
22. Een grote menigte verzamelde zich tegen hen. Toen scheurden de stadsbestuurders hun overklederen en gaven bevel om hen af te ranselen.
23. Nadat zij hen vreselijk hadden afgeranseld, wierpen zij hen in de gevangenis en gaven de cipier opdracht om hen goed te bewaken.
24. Toen hij dat gebod gekregen had, sloot hij hen op in de binnenste cel van de gevangenis en sloot hun voeten in het blok.
25. Midden in de nacht baden en zongen Paulus en Silas tot GOD, terwijl de gevangenen naar hen luisterden.
26. Plotseling was er een grote aardbeving, zodat de fundamenten van de gevangenis schudden. Onmiddellijk gingen alle deuren open en raakten de boeien van allen los.
27. Toen de cipier van de gevangenis wakker werd en zag dat de deuren van de gevangenis open stonden, trok hij een zwaard en wilde zichzelf doden, omdat hij dacht dat de gevangenen gevlucht waren.
28. Maar Paulus riep luid en zei tegen hem: “Doe jezelf geen kwaad, want wij zijn allemaal hier!”
29. Toen stak hij een lamp aan, sprong bevend naar binnen en wierp zich aan de voeten van Paulus en Silas neer.
30. Hij leidde hen naar buiten en zei: ‘Mijn heren, wat moet ik doen om het Leven te ontvangen?”
31. Zij zeiden: “Geloof in onze Here Jezus Christus en je zult het Leven ontvangen, jij en je huis!”
32. Zij spraken het Woord van de HEERE tot hem en tot al zijn huisgenoten.
33. Op dat nachtelijk uur nam hij hen mee, waste hun wonden en onmiddellijk werden hij en al zijn huisgenoten gedoopt.
34. Hij nam hen mee naar zijn huis, dekte de tafel voor hen en verheugde zich met al zijn huisgenoten om het van GOD ontvangen geloof.
35. Toen het morgen werd, zonden de stadsbestuurders de ordebewaarders om tegen het hoofd van de gevangenis te zeggen: “Laat die mensen vrij!”
36. Toen het hoofd van de gevangenis dit te horen kreeg, ging hij naar binnen en deelde het aan Paulus mee en zei: “De stadsbestuurders hebben bericht gezonden dat jullie vrijgelaten moeten worden. Ga in vrede!”
37. Maar Paulus zei tegen hem: “Zij hebben ons, Romeinen, in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen, en nu willen zij ons stilletjes vrijlaten? Nee, zij moeten zelf komen en ons vrijlaten.”
38. De ordebewaarders gingen weg en deelden deze woorden die tot hen gesproken waren aan de stadsbestuurders mee. Toen zij hoorden dat Paulus en Silas Romeinen waren, werden zij bang.
39. Daarop kwamen zij naar hen toe en smeekten hen om weg te gaan en de stad te verlaten.
40. Toen zij de gevangenis verlieten, gingen zij terug naar Lydia, waar zij de broeders zagen. Zij bemoedigden hen en vertrokken.