Logo
🔍

Handelingen 17 VB

« Oproer in Tessalonika

1. Ze reisden via Amfipolis en Apollonia naar Tessalonika, waar een synagoge van de Joden was.

2. Zoals zijn gewoonte was, ging Paulus de synagoge in en drie opeenvolgende sabbatten besprak hij met hen gedeelten uit de Schriften.

3. Hij lichtte die toe en toonde hun aan de hand daarvan, dat de Christus moest lijden en moest opstaan uit de dood. En hij zei: "Deze Jezus, die ik jullie nu bekendmaak, is de Christus."

4. Sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan, evenals een groot aantal godsdienstige Grieken en vele vooraanstaande vrouwen.

5. Maar de Joden die weigerden zich te laten overtuigen, werden afgunstig. Ze verzamelden een stel ongure kerels van de straat, veroorzaakten een oploop en brachten de hele stad in rep en roer. Ze overvielen het huis van Jason om Paulus en Silas voor de volksvergadering te slepen.

6. Toen ze hen daar niet aantroffen, sleepten ze Jason en enkele broeders voor het stadsbestuur, luid schreeuwend: "Die mannen die de hele wereld in opschudding brengen, zijn nu ook hier gekomen!

7. En Jason heeft hen in huis gehaald! Ze verzetten zich tegen de wetten van de keizer, want ze beweren dat er een andere koning is, die Jezus heet!"

8. De hele menigte en het stadsbestuur raakten in opschudding toen ze dat hoorden.

Paulus en Silas naar Berea

9. Maar nadat ze van Jason en de andere broeders een borgsom hadden gekregen, lieten ze hen gaan.

10. Nog diezelfde nacht stuurden de broeders Paulus en Silas naar Berea. Toen zij daar aankwamen, gingen ze weer naar de Joodse synagoge.

11. De Joden daar waren welwillender dan die in Tessalonika, want ze luisterden met grote belangstelling naar het woord en onderzochten elke dag in de Schriften of deze dingen zo waren.

12. Veel van hen kwamen tot geloof, evenals een groot aantal vooraanstaande Griekse mannen en vrouwen.

13. Maar toen de Joden in Tessalonika merkten dat Paulus ook in Berea het woord van God verkondigde, kwamen ze ook daar de menigte opruien.

14. De broeders stuurden Paulus onmiddellijk weg, in de richting van de zee, maar Silas en Timoteüs bleven.

Paulus in Athene

15. Een paar broeders brachten Paulus tot aan Athene. Daar keerden zij terug, met de opdracht Silas en Timoteüs te vragen zo gauw mogelijk naar hem toe te komen.

16. Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte zijn geest geprikkeld bij het zien van de vele afgodsbeelden in de stad.

17. Daarom voerde hij in de synagoge gesprekken met de Joden en met degenen die godsdienstig waren en sprak hij dagelijks op de markt met wie hij maar tegenkwam.

18. Ook enkele filosofen van de epicurische en stoïsche school gingen discussies met hem aan. Sommigen zeiden: "Waar heeft die praatjesmaker het toch over?" Anderen zeiden: "Hij schijnt andere goden te verkondigen," omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde.

19. Ze namen hem mee naar de Areopagus en vroegen: "Mogen we misschien weten wat dit voor nieuwe leer is die jij brengt?

20. Want je vertelt dingen die ons vreemd in de oren klinken en we willen graag weten waar het over gaat."

Paulus' toespraak in Athene

21. Want alle Atheners en alle vreemdelingen die daar verbleven, deden niets liever dan hun tijd besteden aan iets nieuws zeggen of horen.

22. Paulus, in het midden van de Areopagus staande, zei: "Mannen van Athene, ik zie aan alles dat jullie bijzonder godsdienstig zijn,

23. want toen ik in de stad rondliep en jullie heiligdommen bekeek, zag ik ook een altaar met het opschrift: 'Voor de onbekende god.' Die God, die jullie nu aanbidden zonder Hem te kennen, kom ik jullie bekendmaken.

24. De God die de wereld en alles wat er is heeft gemaakt, de Heer van de hemel en de aarde, woont niet in tempels die door mensenhanden zijn gemaakt,

25. en laat Zich ook niet door mensen dienen alsof Hij iets nodig heeft, want Hijzelf geeft iedereen het leven, de adem en alles.

26. Uit één enkele mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt om de gehele aarde te bewonen. Van tevoren heeft Hij hun tijden en de grenzen van hun woongebieden bepaald,

27. met de bedoeling dat ze de Heer zouden zoeken en Hem al tastend zouden vinden. Toch is Hij niet ver bij ieder van ons vandaan,

28. want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij, zoals ook jullie eigen dichters hebben gezegd: 'Wij zijn van goddelijke afkomst.'

29. Als wij dus van goddelijke afkomst zijn, moeten we niet denken dat de Godheid gelijk is aan iets wat door een mens is bedacht en op kunstigzinnige wijze in goud of zilver is vormgegeven.

30. God ziet voorbij aan de tijd dat jullie onwetend waren en maakt nu overal aan alle mensen bekend dat ze zich moeten bekeren,

31. omdat Hij een dag heeft vastgesteld waarop Hij over de gehele wereld rechtvaardig zal oordelen door middel van een Man die Hij daartoe heeft aangesteld. Dat het om deze Man gaat, heeft Hij aangetoond door Hem uit de dood op te wekken."

32. Toen ze hoorden over een opstanding uit de dood, bespotten sommigen dat. Anderen zeiden: "We willen een andere keer hierover nog wel eens meer van je horen."

33. Zo ging Paulus bij hen weg.

34. Maar een aantal mensen sloot zich bij hem aan en kwam tot geloof, onder andere Dionysius, die een rechter was van de Areopagus, een vrouw die Damaris heette, en nog een paar mensen.

»