Handelingen 3 NBG51
1. Petrus nu en Johannes gingen op naar de tempel tegen het uur des gebeds, dat is het negende.
2. En een man, die verlamd was van de schoot zijner moeder aan, zodat hij gedragen moest worden, zetten zij dagelijks bij de poort van de tempel, genaamd de Schone, om een aalmoes te vragen van de tempelgangers.
3. Toen deze zag, dat Petrus en Johannes de tempel zouden binnengaan, verzocht hij om een aalmoes.
4. En Petrus zag hem scherp aan, met Johannes, en zeide: Zie naar ons.
5. En hij hield zijn blik op hen gevestigd in de verwachting iets van hen te ontvangen.
6. Maar Petrus zeide: Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!
7. En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en terstond werden zijn voeten en enkels stevig,
8. en hij sprong op en stond en liep heen en weer en hij ging met hen de tempel binnen, lopende en springende en God lovende.
9. En al het volk zag hem lopen en God loven;
De toespraak van Petrus10. en men herkende hem als degene, die om een aalmoes gezeten had aan de Schone Poort van de tempel; en zij werden met verbazing en ontzetting vervuld, over wat met hem gebeurd was.
11. En toen hij Petrus en Johannes vasthield, liep al het volk rondom hen te hoop in de zogenaamde zuilengang van Salomo, vol verbazing.
12. En Petrus zag het en antwoordde het volk: Mannen van Israël, wat verwondert gij u hierover, of wat staart gij ons aan, alsof wij door eigen kracht of godsvrucht deze hadden doen lopen?
13. De God van Abraham en Isaak en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en verloochend ten overstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde, dat men Hem moest loslaten.
14. Doch gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en begeerd, dat u een man, die een moordenaar was, geschonken zou worden;
15. en de Leidsman ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden, waarvan wij getuigen zijn.
16. En op het geloof in zijn naam heeft zijn naam deze, die gij ziet en kent, sterk gemaakt; en het geloof door Hem heeft hem dit volkomen herstel gegeven in u aller tegenwoordigheid.
17. En nu, broeders, ik weet, dat gij uit onkunde hebt gehandeld, gelijk ook uw oversten;
18. maar zo heeft God in vervulling doen gaan wat Hij bij monde van alle profeten tevoren geboodschapt had, dat zijn Christus moest lijden.
19. Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren,
20. en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende;
21. Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher.
22. Mozes toch heeft gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal;
23. en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid.
24. En al de profeten, van Samuël af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd.
25. Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden.
26. God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden.