Logo
🔍

Handelingen 4 VB

« Petrus en Johannes worden ondervraagd

1. Terwijl ze het volk zo toespraken, kwamen de priesters, het hoofd van de tempelbewaking en de Sadduceeërs op hen af,

2. bijzonder verontwaardigd dat zij aan het volk onderricht gaven en de opstanding uit de dood onderwezen door op Jezus te wijzen.

3. Ze grepen hen en zetten hen gevangen tot de volgende dag, want het was inmiddels avond geworden.

4. Maar velen van degenen die het woord hadden gehoord, kwamen tot geloof. Daarmee steeg hun aantal tot ongeveer vijfduizend man.

5. De volgende dag kwamen de leiders van het volk, de oudsten en de schriftgeleerden in Jeruzalem bijeen,

6. met de hogepriester Annas, en Kajafas, Johannes, Alexander en alle anderen die tot de hogepriesterlijke familie behoorden.

7. Ze lieten hen voorkomen en ondervroegen hen: "Door welke kracht of welke naam hebben jullie dit gedaan?"

8. Vervuld met de Heilige Geest antwoordde Petrus: "Leiders van het volk en oudsten van Israël,

9. vandaag worden wij ondervraagd over een goede daad die wij aan een zieke hebben verricht en over de manier waarop hij werd genezen.

10. Daarom laten wij u en het hele volk van Israël weten, dat het door de naam van Jezus Christus van Nazaret is dat deze man nu gezond vóór u staat. U had Hem wel gekruisigd, maar God heeft Hem uit de dood opgewekt.

11. Hij is de steen die door u, de bouwlieden, is afgekeurd, maar die nu de hoeksteen geworden is.

12. Alleen door Hem is er redding, want er is onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven waardoor we gered kunnen worden."

13. Toen ze zagen hoe vrijmoedig Petrus en Johannes waren en bemerkten dat zij ongestudeerde, eenvoudige mensen waren, stonden ze versteld. En ze herkenden hen, dat ze bij Jezus geweest waren.

14. En omdat ze de man gezond en wel bij hen zagen staan, konden ze er niets tegen inbrengen.

15. Ze geboden hun de vergadering te verlaten en overlegden met elkaar:

16. "Wat moeten we met deze mannen doen? Want dat ze een wonder hebben gedaan, is voor alle inwoners van Jeruzalem duidelijk. We kunnen het niet ontkennen.

17. Maar laten we hun streng verbieden om nog tegen wie dan ook over die naam te spreken, om te voorkomen dat het zich nog verder onder het volk verspreidt."

18. Ze riepen hen weer binnen en verboden hun om ooit nog over de naam van Jezus te spreken of onderricht te geven.

19. Maar Petrus en Johannes antwoordden: "U mag zelf oordelen of het juist is tegenover God om gehoorzaamheid aan u te laten voorgaan op gehoorzaamheid aan God.

20. We kunnen niet anders dan spreken over wat we gezien en gehoord hebben."

21. Na nog meer dreigende woorden lieten ze hen gaan, niet wetend hoe ze hen konden straffen nu het hele volk God grootmaakte voor wat er gebeurd was.

Vrijlating van Petrus en Johannes

22. De man bij wie dit genezingswonder was gebeurd, was namelijk ouder dan veertig jaar.

23. Na hun vrijlating gingen Petrus en Johannes naar hun eigen mensen en vertelden hun alles wat de opperpriesters en de oudsten tegen hen hadden gezegd.

24. Toen ze dat hoorden, baden ze samen luid en eensgezind tot God: "Heer, U bent de God die de hemel, de aarde, de zee en alles wat er is heeft gemaakt.

25. U hebt door uw dienaar David gezegd: 'Waarom gaan de volken tekeer en beramen de natiën zinloze plannen?

26. De koningen van de aarde maken zich klaar voor de strijd, de heersers spannen samen tegen de Heer en zijn Gezalfde.'

27. En inderdaad hebben Herodes, Pontius Pilatus, andere volken en de stammen van Israël samengespannen tegen uw heilige Zoon Jezus, die U hebt gezalfd,

28. en ze hebben uitgevoerd wat uw hand en uw plan al van tevoren hadden bepaald dat er moest gebeuren.

29. Heer, sla nu acht op hun dreigementen en geef dat uw dienaren volkomen vrijmoedig uw woord zullen spreken.

30. Strek uw hand uit, zodat er genezingen, tekenen en wonderen gebeuren door de naam van uw heilige Zoon Jezus."

De liefde binnen de gemeente

31. Terwijl ze zo baden, beefde de plek waar ze bijeen waren. Ze werden allemaal vervuld met de Heilige Geest en verkondigden vrijmoedig het woord van God.

32. De menigte van hen die tot geloof gekomen waren, was één van hart en ziel. En niemand noemde wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom, maar men had alles gemeenschappelijk.

33. De apostelen getuigden zeer krachtig van de opstanding van de Heer Jezus en Gods gunst rustte overvloedig op allen.

34. Want niemand onder hen leed gebrek, doordat degenen die akkers of huizen bezaten deze verkochten en de opbrengst aan de voeten van de apostelen neerlegden.

35. Deze opbrengst werd verdeeld onder degenen die iets nodig hadden.

36. En Joses, een Leviet die uit Cyprus afkomstig was en van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen – vertaald is dat: zoon van troost –

37. verkocht de akker die hij bezat en legde het geld aan de voeten van de apostelen neer.

»