Logo
🔍

Handelingen 7 VB

« Stefanus' toespraak

1. De hogepriester vroeg aan Stefanus: "Is dat waar?"

2. Stefanus antwoordde: "Broeders, vaders van ons volk, luister. De God van alle heerlijkheid verscheen aan onze voorvader Abraham toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran ging wonen,

3. en zei tegen hem: 'Verlaat je land en je familie en ga naar het land dat Ik je zal wijzen.'

4. Daarop vertrok hij uit het land van de Chaldeeën en ging in Haran wonen. En van daar bracht God hem, na de dood van zijn vader, naar dit land, waar u nu woont.

5. Hij gaf hem daar echter geen land in bezit, nog geen voetbreed bezat hij er. Maar toen Abraham nog geen zoon had, beloofde God hem dat Hij het hem en zijn nageslacht in bezit zou geven.

6. Ook zei God dat zijn nakomelingen als vreemdelingen in een ander land zouden wonen, dat ze daar tot slaven gemaakt zouden worden en er vierhonderd jaar zouden worden onderdrukt.

7. 'Maar Ik zal rechtspreken over het volk dat hen als slaven behandelt,' zei God. 'Daarna zullen ze uit dat land vertrekken en Mij hier op deze plaats dienen.'

8. En Hij sloot met hem het verbond van de besnijdenis. Toen Abraham een zoon kreeg, Izaäk, besneed hij hem daarom op de achtste dag; hetzelfde deed Izaäk met Jakob, en Jakob met de twaalf stamvaders.

9. Uit afgunst verkochten de stamvaders Jozef naar Egypte,

10. maar God was met hem en redde hem uit al zijn ellende. Hij schonk Jozef wijsheid, zodat hij in de gunst kwam bij de farao, de koning van Egypte, en deze stelde hem aan als bestuurder over Egypte en zijn hele paleis.

11. Daarna kwam er hongersnood in heel Egypte en Kanaän, die grote ellende veroorzaakte. Onze voorvaders hadden niets meer te eten.

12. Maar toen Jakob hoorde dat er in Egypte graan was, stuurde hij onze stamvaders daar voor de eerste keer heen.

13. Bij de tweede keer maakte Jozef zich aan zijn broers bekend en werd Jozefs afkomst bekend bij de farao.

14. Jozef stuurde hen terug om zijn vader Jakob en zijn gehele familie op te halen, vijfenzeventig mensen.

15. En Jakob reisde naar Egypte, waar hij en onze stamvaders stierven.

16. Ze werden naar Sichem overgebracht en bijgezet in het graf dat Abraham voor een geldbedrag had gekocht van de zonen van Hemor in Sichem.

17. Toen de tijd naderde dat de belofte die God aan Abraham had gedaan in vervulling zou gaan, groeide het volk in Egypte en nam zeer in aantal toe,

18. tot er een andere koning aan de macht kwam, die nooit van Jozef had gehoord.

19. Hij trad sluw en kwaadaardig op tegen ons volk en dwong hen hun baby's weg te doen, opdat ze niet in leven zouden blijven.

20. In die tijd werd Mozes geboren, een bijzonder mooi kind. Drie maanden lang werd hij bij zijn ouders thuis verzorgd.

21. Toen legden ze hem te vondeling. De dochter van de farao nam hem in huis op en voedde hem op als haar eigen zoon.

22. Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was een krachtig man in woord en daad.

23. Toen hij veertig jaar was, kwam het in zijn hart op dat hij wilde omzien naar zijn volksgenoten, de Israëlieten.

24. Toen hij zag dat een van hen onrecht werd aangedaan, beschermde hij degene die mishandeld werd, nam het voor hem op en doodde de Egyptenaar.

25. Hij meende dat zijn volksgenoten zouden begrijpen dat God hen door hem wilde bevrijden, maar ze begrepen het niet.

26. De volgende dag zagen ze hem toen er twee aan het vechten waren. Hij probeerde hen te kalmeren en zei: 'Mannen, jullie zijn volksgenoten. Waarom doen jullie elkaar kwaad?'

27. Maar de man die zijn volksgenoot sloeg, stootte Mozes weg en zei: 'Wie heeft jou tot leider en rechter over ons aangesteld?

28. Wil je mij soms ook doden, zoals je gisteren met die Egyptenaar hebt gedaan?'

29. Toen Mozes dat hoorde, vluchtte hij en verbleef als vreemdeling in Midian, waar hij twee zonen kreeg.

30. Na veertig jaar verscheen de Engel van de Heer aan hem in de woestijn bij de berg Sinaï, in de vlammen van een brandende doornstruik.

31. Mozes verwonderde zich over wat hij zag en liep erheen om het verschijnsel te bekijken. Toen hoorde hij de stem van de Heer zeggen:

32. 'Ik ben de God van je voorvaders: de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob.' Mozes begon hevig te beven en durfde niet te kijken.

33. De Heer zei tegen hem: 'Doe je sandalen uit, want de plek waar je staat is heilige grond.

34. Ik heb heel goed gezien dat mijn volk in Egypte wordt mishandeld. Ik heb gehoord hoe de mensen kreunen en Ik ben afgedaald om hen te bevrijden. Kom nu, Ik zal je naar Egypte zenden.'

35. Deze Mozes, die ze hadden afgewezen toen ze zeiden: 'Wie heeft jou tot leider en rechter aangesteld?' – juist hem stelde God aan als leider en bevrijder, door middel van de Engel die aan hem verscheen in de doornstruik.

36. Deze Mozes heeft hen uit Egypte weggeleid en daarbij wonderen en tekenen gedaan in Egypte, bij de Rode Zee en in de woestijn, veertig jaar lang.

37. Dit is de Mozes die tegen de Israëlieten heeft gezegd: 'Jullie Heer God zal jullie uit je eigen volksgenoten een profeet zoals ik geven. Naar hem moeten jullie luisteren.'

38. Hij is het die aanwezig was toen het volk in de woestijn bijeen was en de Engel op de berg Sinaï tot hem en onze voorouders sprak, en die de levenbrengende woorden ontving die hij aan ons moest doorgeven.

39. Onze voorouders wilden hem echter niet gehoorzamen en wezen hem af, omdat hun hart naar Egypte terugverlangde.

40. Daarom zeiden ze tegen Aäron: 'Maak voor ons goden die voor ons uit gaan, want we weten niet wat er gebeurd is met die Mozes die ons uit Egypte heeft weggeleid.'

41. In die tijd maakten ze een stierkalf, brachten offers aan die afgod en vierden feest voor hun menselijke maaksel.

42. Daarop keerde God zich van hen af en liet hen hun gang gaan toen ze de menigte hemellichten gingen aanbidden, zoals het in de boekrol van de profeten staat: 'Huis van Israël, hebben jullie soms aan Mij vleesoffers en meeloffers gebracht, die veertig jaar in de woestijn?

43. Nee, jullie hebben de tent van Moloch meegedragen en de sterrengod Refan, beelden die jullie gemaakt hadden om te aanbidden! Daarom zal Ik jullie wegvoeren, tot voorbij Babylonië.'

44. Bij onze voorouders in de woestijn bevond zich de tabernakel met de verbondsplaten, gemaakt zoals Hij die met Mozes sprak het had bevolen, naar het voorbeeld dat Mozes had gezien.

45. De voorouders die na hen kwamen en hem op hun beurt ontvingen, brachten hem met Jozua het land binnen dat nog in bezit was van andere volken, die God voor onze voorouders verdreef. Zo was het tot in de tijd van David,

46. op wie Gods gunst rustte. Hij vroeg een woning te mogen bouwen voor de God van Jakob,

47. maar Salomo bouwde dat huis voor Hem.

48. De Allerhoogste woont echter niet in tempels die door handen gemaakt zijn, zoals de profeet zegt:

49. 'De hemel is mijn troon en de aarde is mijn voetenbank. Wat voor huis wil je voor Mij bouwen, zegt de Heer, wat voor plek om te rusten?

50. Heeft immers niet mijn hand dit alles gemaakt?'

51. Wat bent u toch koppig, u die een onbesneden hart#7:51 vgl Lev 26:41 | Jer 9:26 hebt en onbesneden oren!#7:51 vgl Jer 6:10 Altijd verzet u zich tegen de Heilige Geest, u bent niet anders dan uw voorouders.#7:51 zie Jes 63:10

52. Welke profeet is niet door uw voorouders vervolgd? Ze hebben zelfs hen gedood die de komst hebben aangekondigd van de Rechtvaardige, die u nu hebt verraden en vermoord,

Stefanus wordt gestenigd

53. u die door bemiddeling van engelen de Wet hebt gekregen, maar deze niet hebt nageleefd!"

54. Toen ze dit hoorden, werden ze razend van woede en knarsten met hun tanden.

55. Maar Stefanus, vol van de Heilige Geest, hield zijn ogen op de hemel gericht en zag de heerlijkheid van God, en Jezus, staande aan Gods rechterhand.

56. En hij zei: "Kijk! Ik zie de hemel openstaan en de Mensenzoon aan Gods rechterhand staan!"

57. Maar ze begonnen luidkeels te schreeuwen, hielden hun vingers in hun oren en stormden als één man op hem af.

58. Ze sleepten hem de stad uit en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman, die Saulus heette.

59. Zo stenigden ze Stefanus, die de Heer aanriep: "Heer Jezus, ontvang mijn geest!"

60. Hij viel op zijn knieën en riep luid: "Heer, reken hun deze zonde niet toe!" Met die woorden stierf hij.

»