Amos 7 EBV24
1. “Dit liet mijn Heer, de HEERE, mij zien! Zie, Hij formeerde sprinkhanen toen het late gras begon op te komen. Zie, het was het late gras na het grasmaaien voor de koning.
2. Toen zij klaar waren met het opeten van het gewas van het land, zei ik: ‘Mijn Heer, de HEERE, vergeef toch! Hoe zou Jakob stand kunnen houden, hij is immers zo klein!’
Tweede visioen: een verterend vuur3. Toen kreeg de HEERE hier berouw over. Het zal niet gebeuren!, zei de HEERE.”
4. “Dit liet mijn Heer, de HEERE, mij zien: Zie, mijn Heer, de HEERE, riep op om te strijden met vuur en het vuur verteerde de grote, bruisende wateren en zou ook het erfdeel verteren.
5. Ik zei: ‘Mijn Heer, de HEERE, houd toch op, hoe zou Jakob kunnen standhouden, hij is immers zo klein!’
Derde visioen: een paslood6. Toen kreeg de HEERE hierover berouw. ‘Het zal niet gebeuren!’, zei mijn Heer, de HEERE.”
7. “Dit liet Hij mij zien: Zie, mijn Heer stond op een loodrechte muur met een paslood in zijn hand.
8. De HEERE zei tegen mij: ‘Wat zie je, Amos?’ Ik zei: ‘Een paslood!’ Toen zei mijn Heer: ‘Zie, Ik zal het paslood in het midden van mijn volk Israël plaatsen. Ik zal het voortaan niet meer sparen!
Amos door koning Amazia verdreven9. De hoogten van Izak zullen worden verwoest en de heiligdommen van Israël zullen een puinhoop worden en tegen het huis van Jerobeam zal Ik opstaan met het zwaard.’”
10. Toen zond Amazia, de priester in Beth-El, iemand naar Jerobeam, de koning van Israël, om te zeggen: “Amos heeft een verbond tegen u gesloten, in het midden van het huis van Israël. Het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen.
11. Want dit zegt Amos: ‘Jerobeam zal door het zwaard sterven en Israël zal zeker in ballingschap van zijn grondgebied worden weggevoerd.’”
12. Daarop zei Amazia tegen Amos: “Jij, ziener, ga weg, vlucht naar het land van Juda en eet daar brood en profeteer daar!
13. Maar in Beth-El mag je niet langer profeteren, want dat is het heiligdom van de koning en dat is het huis van het koninkrijk.”
14. Amos antwoordde en zei tegen Amazia: “Ik ben geen profeet en ik ben geen profetenzoon, want ik was schapenfokker, een man die moerbeivijgen plukt om van te eten.
15. De HEERE nam mij weg vanachter de schapen en de HEERE zei tegen mij: ‘Ga heen, profeteer tot mijn volk Israël!’
16. Nu dan, luister naar het woord van de HEERE, jij die zegt: ‘Je mag niet profeteren tegen Israël en het woord niet op het huis van Izak doen neerdruppelen!’
17. Daarom zo zegt de HEERE: Je vrouw zal in de stad hoererij plegen en je zonen en je dochters zullen door het zwaard vallen en jouw land zal door het meetsnoer worden verdeeld en je zult in een onrein land sterven en Israël zal zeker uit zijn land in ballingschap worden weggevoerd.”