Daniël 11 EBV24
1. “In het eerste jaar van Darius, de Meder, stond Ik hem bij om hem te versterken en krachtig te ondersteunen.
2. Nu dan, Ik zal je een betrouwbaar woord meedelen! Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië opstaan en de vierde zal zich met grote rijkdom verrijken, meer dan alle anderen. Als hij door zijn rijkdom machtig geworden is, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk van Javan, dat is Griekenland.
3. Dan zal er een machtige koning opstaan die zijn heerschappij met grote macht zal uitoefenen en hij zal doen wat hij wil.
4. Zodra hij is opgestaan, zal zijn rijk uiteenvallen en verdeeld worden naar de vier windstreken van de hemel, maar het zal niet aan zijn nakomelingen toevallen en ook niet de macht hebben waarmee hij heerste, want zijn rijk zal uiteengescheurd worden en aan anderen toevallen dan dezen.
5. Dan zal de koning van het zuiden sterk worden en van zijn vorsten zal er één sterker worden dan hij en die zal zijn macht uitoefenen met grotere macht dan de macht van hem.
6. Na verloop van jaren zullen zij zich met elkaar verbinden en de dochter van de koning van het zuiden zal naar de koning van het noorden komen om het recht te zetten, maar de kracht van haar arm zal zij niet behouden en hij zal niet kunnen standhouden en zijn arm ook niet. Zij zal worden prijsgegeven en ook zij die haar gebracht hebben en die haar verwekt heeft en hij die haar in die tijden gesterkt heeft.
7. Maar uit een scheut van haar wortels zal er één in zijn plaats opstaan. Hij zal tegen het leger uittrekken en hij zal de sterke vesting van de koning van het noorden binnentrekken en met hen doen wat hij wil en oppermachtig blijken.
8. Ook zal hij hun afgoden met hun gegoten beelden en met hun kostbare voorwerpen van zilver en goud als buit meenemen naar Egypte en hij zal enige jaren afstand nemen van de koning van het noorden.
9. En hij zal het koninkrijk van het zuiden binnentrekken en weer naar zijn eigen land terugkeren.
10. Zijn zonen zullen ten strijde trekken en een menigte grote legers bijeenbrengen en hij zal komen opzetten en het land binnenstromen en er doortrekken. En als hij teruggekeerd is, zullen zij weer ten strijde trekken tot aan zijn sterke vesting toe.
11. En de koning van het zuiden zal verbitterd worden en hij zal uittrekken en tegen hem strijden, tegen de koning van het noorden, die een grote menigte op de been zal brengen, maar die menigte zal in zijn hand worden overgeven.
12. Als die menigte weggenomen is, zal zijn hart zich verheffen en zal hij er tienduizenden vellen, maar hij zal niet machtiger worden.
13. De koning van het noorden zal terugkeren en hij zal een grotere menigte op de been brengen dan de eerdere. Na verloop van tijden en van jaren zal hij komen opzetten met een groot leger en met een geweldige uitrusting.
14. In die tijden zullen er velen in opstand komen tegen de koning van het zuiden en de zonen van de gewelddadigen uit je volk zullen zich verheffen om een visioen te verwerkelijken, maar zij zullen vallen.
15. Dan zal de koning van het noorden komen en een belegeringswal opwerpen en een versterkte stad innemen. De sterke armen van het zuiden zullen hem niet kunnen tegenhouden, zelfs zijn keurtroepen zullen het niet kunnen. Er zal geen kracht zijn om stand te houden.
16. Hij, die tegen hem optrekt, zal doen wat hij wil en niemand zal tegen hem kunnen standhouden en hij zal zich opstellen in het Sieraadland en verwoesting zal in zijn hand zijn.
17. Hij zal erop gericht zijn om zijn gezag in heel diens koninkrijk te vestigen en hij heeft goede voorstellen bij zich en zal ernaar handelen. Hij zal hem een dochter uit de vrouwen geven om het koninkrijk ten val te brengen, maar zij zal niet standhouden en zij zal niets voor hem betekenen.
18. Dan zal hij zijn blik weer richten op de eilanden en hij zal er vele innemen. Maar een legerleider zal een einde maken aan zijn smadelijk optreden tegen hem, zonder dat hij zijn smaad op hem kan wreken.
19. Hij zal zich richten op de vestingen van zijn land en daarbij struikelen en vallen en niet meer gevonden worden.
20. In zijn plaats zal er iemand opstaan, die iemand zal laten rondtrekken die de heerlijkheid van het koninkrijk naar beneden zal halen, maar die zal in enkele dagen verbroken worden, niet door twisten en niet door strijd.
21. Dan zal er een verachtelijke man in zijn plaats opstaan aan wie ze niet de koninklijke majesteit schenken. Hij zal onverwachts komen en het koninkrijk door zijn slinkse streken bemachtigen.
22. Sterke armen die het land overspoelen zullen vóór hem weggespoeld worden en zij zullen verbroken worden en ook de vorst van het Verbond.
23. Zodra zij een verbintenis met hem zijn aangegaan, zal hij bedrog plegen. Hij zal optrekken en met maar weinig manvolk aan de macht komen.
24. Onverwachts zal hij in de vruchtbaarste streken van het rijksgebied komen en hij zal doen wat zijn vaderen of de vaderen van zijn vaderen niet hebben gedaan: roven en plunderen en alle goederen onder hen uitstrooien. Hij zal plannen beramen tegen vestingen, voor een tijd.
25. Hij zal zijn kracht en zijn hart met een groot leger in beweging brengen tegen de koning van het zuiden en de koning van het zuiden zal met een groot en zeer machtig leger ten strijde trekken, maar hij zal niet kunnen standhouden, want zij zullen plannen tegen hem beramen,
26. en zij die zijn koninklijke maaltijden eten, zullen hem breken en zijn leger zal worden weggevaagd en velen zullen sneuvelen.
27. Het hart van deze beide koningen zal erop gericht zijn kwaad te doen en aan één tafel zullen zij leugens spreken en het zal niet lukken, want nog wacht het einde tot de vastgestelde tijd.
28. Hij zal met vele goederen naar zijn land terugkeren en zijn hart zal tegen het heilige Verbond gekeerd zijn en zo zal hij ook handelen en dan terugkeren naar zijn land.
29. Op een vastgestelde tijd zal hij weer terugkeren en naar het zuiden gaan, maar het zal de laatste keer niet zo gaan als de eerste keer.
30. Want schepen van de Kittiërs zullen op hem af komen en hij zal schrikken en terugkeren en in woede ontsteken tegen het heilige Verbond en ernaar handelen, en bij zijn terugkeer zal hij zich onderhouden met hen die het heilige Verbond verlaten.
31. Sterke armen uit hem zullen blijven staan en zij zullen het Heiligdom, de vesting, schenden. Zij zullen het voortdurende offer wegnemen en de gruwel, die verwoesting brengt, opstellen.
32. En hen die het Verbond geweld aandoen, zal hij door slinkse streken tot afval bewegen, maar het volk, zij, die hun GOD kennen, zullen sterk zijn en handelen.
33. De verstandigen van het volk zullen velen tot inzicht brengen en velen zullen struikelen door het zwaard en door de vlammen, door gevangenschap en door beroving, dagen lang.
34. Wanneer ze struikelen, zullen zij enige hulp krijgen en velen zullen zich met listige voorwendsels bij hen aansluiten.
35. Van de verstandigen zullen er sommigen struikelen om hen te louteren en te reinigen en te zuiveren tot aan de eindtijd toe, want het zal duren tot de vastgestelde tijd.
36. De koning zal doen wat hij wil en hij zal zich verheffen en zichzelf groter maken dan iedere god en onthutsende dingen spreken tegen de God van de goden. Hij zal voorspoedig zijn, totdat de grimmigheid geheel ten einde is, want het is vastbesloten en het zal gebeuren.
37. Hij zal zich niet bekommeren om de goden van zijn vaderen en niet om de lieveling van de vrouwen. Hij zal zich om geen enkele god bekommeren, maar hij zal zichzelf boven alles grootmaken.
38. In plaats daarvan zal hij de god van de vestingen vereren. De god, die zijn vaderen niet gekend hebben, zal hij vereren met goud, zilver, edelstenen en kostbaarheden.
39. Hij zal tegen de versterkte vestingen optreden met de vreemde god. Wie die erkent, zal veel eer ontvangen en hij zal hen over velen doen heersen en als beloning zal hij grond uitdelen.
40. In de eindtijd zal de koning van het zuiden hem met zijn horens stoten en de koning van het noorden zal op hem af stormen met wagens en ruiters en vele schepen en hij zal de landen binnenvallen en ze overspoelen en er doorheen trekken.
41. Hij zal het Sieraadland binnenvallen en velen zullen struikelen, maar dezen zullen uit zijn hand ontsnappen: Edom en Moab en de keur van de zonen van Ammon.
42. Hij zal zijn hand naar de landen uitstrekken. Ook het land Egypte zal niet ontkomen.
43. Hij zal heersen over de schatten van goud en van zilver en over alle kostbaarheden van Egypte. De Libiërs en de Kushieten zullen in zijn gevolg zijn.
44. Maar geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem verschrikken. Dan zal hij in grote woede uittrekken om velen om te brengen en uit te roeien.
45. Hij zal zijn staatsietenten opzetten tussen de zeeën tot bij de berg van het Heilig Sieraad en hij zal aan zijn einde komen en er zal geen helper voor hem zijn.”