Logo
🔍

Deuteronomium 1 VB

Mozes' toespraak over alles wat is voorgevallen

1. Dit zijn de woorden waarmee Mozes heel Israël toesprak in de woestijn, aan deze zijde van de Jordaan, in de vlakte bij Suf, tussen Paran, Tofel, Laban, Hazerot en Dizahab.

2. (Het is elf dagreizen van de Horeb naar Kades-Barnea, langs de weg door het Seïrgebergte.)

3. Op de eerste dag van de elfde maand van het 40ste jaar bracht Mozes alles aan de Israëlieten over wat de Heer hem geboden had.

4. Dat was nadat hij Sihon had verslagen, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde, en Og, de koning van Bazan, die in Astarot en Edreï woonde.

5. Daar, in Moab, aan deze zijde van de Jordaan, begon Mozes de Wet aan het volk uit te leggen. Hij zei:

6. "Onze Heer God heeft bij de Horeb tegen ons gezegd: 'Jullie zijn lang genoeg bij deze berg gebleven.

7. Keer om en trek naar het bergland van de Amorieten en alle andere volken die daar wonen in de vlakte, op de bergen, in het dal, in het Zuiderland en langs de zeekust, het hele land van de Kanaänieten en de Libanon, tot aan de grote rivier, de Eufraat.

Aanstelling van extra leiders

8. Zie, dat is het land dat Ik jullie heb gegeven. Trek het binnen en neem het land in bezit waarvan de Heer aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft gezworen dat Hij het aan hen en hun nakomelingen zou geven.' "

9. "In die tijd zei ik tegen jullie: 'Ik kan de zorg voor jullie niet alleen dragen.

10. Jullie Heer God heeft jullie zo in aantal doen toenemen dat jullie nu zo talrijk zijn als de sterren aan de hemel.

11. En laat de Heer, de God van jullie voorvaders, jullie volk nog eens duizendmaal zo groot maken en jullie zegenen, zoals Hij heeft beloofd.

12. Maar hoe zou ik helemaal alleen de last kunnen dragen van jullie problemen, geschillen en rechtszaken?

13. Kies daarom per stam verstandige, wijze en ervaren mannen uit, dan zal ik hen als leiders over jullie aanstellen.'

14. Jullie antwoordden: 'Dat is goed, we zullen doen wat u zegt.'

15. Toen nam ik jullie stamhoofden, wijze en ervaren mannen, en stelde hen aan als jullie leiders: aanvoerders over duizend, over honderd, over vijftig en over tien man; anderen stelde ik als beambten aan.

16. En jullie rechters droeg ik toen op: 'Hoor beide partijen en oordeel rechtvaardig, zowel over je volksgenoten als over de vreemdelingen.

17. Jullie mogen niet partijdig zijn, maar moeten rechtvaardig oordelen over zowel arm als rijk. Laat je door niemand intimideren, want jullie spreken recht namens God. Met zaken die voor jullie te moeilijk zijn, moeten jullie naar mij komen, dan zal ik ernaar luisteren.'

Verkenning van het beloofde land

18. Zo droeg ik jullie destijds op wat jullie moesten doen."

19. "We verlieten de Horeb en trokken die grote, vreselijke woestijn door die jullie zelf hebben gezien, in de richting van het bergland van de Amorieten, zoals onze Heer God ons had bevolen, en we kwamen bij Kades-Barnea.

20. Daar zei ik tegen jullie: 'Jullie hebben nu het bergland van de Amorieten bereikt, dat onze Heer God ons zal geven.

21. Zie, jullie Heer God heeft jullie bij het land gebracht, het ligt daar vóór je. Trek op en neem het in bezit, zoals de Heer, de God van jullie voorvaders, jullie gezegd heeft. Wees niet bang of bezorgd.'

22. Jullie kwamen allemaal naar mij toe en zeiden: 'Laten we een aantal mannen uitsturen om dat land voor ons te verkennen. Dan kunnen zij ons verslag uitbrengen langs welke weg we er het beste kunnen binnentrekken en wat voor steden we er zullen aantreffen.'

23. Dat vond ik een goed voorstel. Daarom koos ik twaalf mannen uit, één van elke stam.

24. Ze trokken de bergen in en verkenden het land tot aan het Eskoldal.

25. Ze namen vruchten van het land voor ons mee en keerden daarmee bij ons terug. Ze brachten ons verslag uit en zeiden: 'Het land dat onze Heer God ons zal geven is een prachtig land.'

26. Jullie wilden echter niet optrekken, maar jullie verzetten je tegen het bevel van de Heer God.

27. Jullie klaagden opstandig in jullie tenten: 'De Heer heeft ons uit Egypte weggeleid omdat Hij ons haat. Hij wil ons uitleveren aan de Amorieten, om ons te vernietigen.

28. Waar moeten we nu heen? De verkenners hebben ons alle moed ontnomen door te zeggen: "De mensen van dat volk zijn groter en sterker dan wij en hun steden zijn groot en hebben hemelhoge muren. Ook hebben we er Enakieten gezien." '

29. Ik zei tegen jullie: 'Wees niet bang en vrees hen niet,

30. want jullie Heer God, die voor jullie uit gaat, zal Zelf voor jullie strijden, net zoals Hij dat in Egypte heeft gedaan, zoals jullie met eigen ogen gezien hebben,

31. en in de woestijn, waar jullie zelf hebben gezien dat de Heer God jullie de hele weg tot hiertoe heeft gedragen zoals een man zijn kind draagt.'

32. Maar ondanks deze woorden vertrouwden jullie niet op de Heer God,

Waarom Israël het beloofde land niet in mocht gaan

33. die onderweg altijd voor jullie uit ging om voor jullie een plaats te vinden waar jullie je kamp konden opslaan. 's Nachts ging Hij in het vuur voor jullie uit om jullie de weg te wijzen, en overdag in de wolk."

34. "Toen de Heer hoorde wat jullie zeiden, ontbrandde Hij in hevige toorn.

35. Hij zwoer: 'Niet één van de mannen van deze verdorven generatie zal het prachtige land te zien krijgen waarvan Ik onder ede beloofd heb het aan jullie voorvaders te zullen geven!

36. Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, zal het zien. Hem zal Ik het land geven waar hij gelopen heeft. Ik geef het aan hem en zijn kinderen, omdat hij wel volledig op de Heer is blijven vertrouwen.'

37. En door jullie toedoen ontbrandde de toorn van de Heer ook tegen mij en Hij zei: 'Ook jij zult daar niet binnengaan.

38. Maar je dienaar Jozua, de zoon van Nun, zal daar komen. Bereid hem goed voor op zijn taak, want hij zal Israël het land in bezit geven.

39. En jullie kinderen, die nu het verschil tussen goed en kwaad nog niet weten en waarvan jullie zeiden dat ze als buit weggevoerd zouden worden, zíj zullen dat land binnengaan. Hun zal Ik het geven en zij zullen het in bezit nemen.

40. Maar jullie, keer om en trek naar de woestijn, in de richting van de Rietzee.'

41. Toen antwoordden jullie mij: 'We hebben tegen de Heer gezondigd. We zullen toch maar ten strijde trekken om het land te veroveren, zoals de Heer God ons had bevolen.' Jullie bewapenden je en dachten eenvoudig het bergland in te trekken.

42. Maar de Heer zei tegen mij: 'Zeg tegen hen: Trek niet op voor de strijd, want Ik ga niet met jullie mee. Ga niet, want jullie zullen door de vijand worden verslagen.'

43. Ik zei jullie dit, maar jullie wilden niet luisteren. Jullie verzetten je tegen het bevel van de Heer en trokken overmoedig het bergland in.

44. Toen kwamen de Amorieten die er woonden op jullie af. Ze achtervolgden jullie als een zwerm bijen en versloegen jullie volkomen, vanaf Seïr tot aan Horma.

45. Toen jullie terugkeerden en hierover tegen de Heer jammerden, luisterde de Heer niet naar jullie, Hij hield Zich doof.

46. Daarna bleven jullie nog lange tijd in Kades."

»