Logo
🔍

Deuteronomium 15 VB

« Het Sabbatsjaar

1. "Om de zeven jaar moeten jullie een algemene kwijtschelding afkondigen.

2. Deze houdt in, dat iedere schuldeiser die aan zijn volksgenoot een lening heeft verstrekt, deze lening zal kwijtschelden. Hij mag van zijn volksgenoot, zijn broeder, geen terugbetaling eisen, omdat er namens de Heer een algemene kwijtschelding is afgekondigd.

3. Van een buitenlander mogen jullie terugbetaling eisen, maar leningen die jullie bij volksgenoten hebben uitstaan, moeten jullie kwijtschelden.

4. Niemand van jullie zal trouwens arm hoeven zijn, want de Heer zal jullie overvloedig zegenen in het land dat de Heer God jullie in bezit gaat geven,

5. tenminste, als jullie je Heer God nauwgezet gehoorzamen en alle geboden die ik jullie vandaag geef nauwkeurig naleven.

6. Want jullie Heer God zal jullie zegenen, zoals Hij heeft beloofd. Daardoor zullen jullie aan veel volken uitlenen, maar zelf hoeven jullie niets te lenen. Jullie zullen over veel volken heersen, maar zij zullen niet over jullie heersen.

7. Maar wanneer in een van jullie woonplaatsen in het land dat jullie Heer God aan jullie gaat geven een volksgenoot toch in armoede is geraakt, mogen jullie niet je hart tegen hem verharden en je hand gesloten houden.

8. Je moet je hand wijd voor hem opendoen en ruim aan hem uitlenen om te voorzien in wat hij nodig heeft.

9. Denk erom dat niet de lage gedachte in je opkomt: 'Ik leen hem niets, want het zevende jaar komt eraan, het jaar van de algemene kwijtschelding.' Als je je verarmde volksgenoot daarom niets gunt en hem niets geeft, zal hij over jou tot de Heer roepen en het zal je als zonde worden toegerekend.

10. Je moet gul aan hem geven, zonder tegenzin in je hart, want je Heer God zal je erom zegenen bij alles wat je doet en onderneemt.

Vrijlating van slaven

11. Want er zullen altijd wel armen in het land zijn. Daarom beveel ik jullie dat jullie je hand wijd moeten opendoen voor je volksgenoten en iedereen in je land die arm en behoeftig is."

12. "Als een volksgenoot, een Hebreeuwse man of vrouw, zichzelf als slaaf aan je verkocht heeft, moet hij je zes jaar dienen. Maar in het zevende jaar moet je hem vrij laten weggaan.

13. Wanneer je hem de vrijheid geeft, mag je hem niet met lege handen laten vertrekken.

14. Je moet hem gul van je vee, je graan en je wijn meegeven. Van dat waarmee de Heer God je gezegend heeft, moet je een gedeelte aan hem meegeven.

15. Bedenk dat je zelf slaaf bent geweest in Egypte en dat je Heer God je heeft bevrijd. Daarom beveel ik jullie dit.

16. Maar als die slaaf tegen je zegt: 'Ik wil niet bij je vertrekken,' omdat hij van jou en je gezin is gaan houden en het goed heeft bij je,

17. dan moet je met een priem zijn oor doorboren tegen een deur. Daarna zal hij voor altijd je slaaf blijven. Hetzelfde moet je doen met een slavin die wil blijven.

De eerstgeboren dieren

18. Laat het je niet zwaar vallen hem vrij te laten. Bedenk dat hij je zes jaar lang heeft gediend voor slechts de helft van wat een dagloner je gekost zou hebben. En je Heer God zal je erom zegenen in alles wat je doet."

19. "Al het mannelijke eerstgeborene van jullie runderen, schapen en geiten moeten jullie voor jullie Heer God heiligen. Jullie mogen een eerstgeboren os niet voor het werk gebruiken en een eerstgeboren ram mogen jullie niet scheren.

20. Jullie moeten er elk jaar met je gezin een feestmaal van houden, in de tegenwoordigheid van de Heer, in de plaats die de Heer uitgekozen heeft.

21. Maar als het dier een gebrek heeft – het is kreupel of blind of heeft wat voor gebrek dan ook – mogen jullie het niet aan jullie Heer God offeren.

22. Jullie moeten het gewoon thuis opeten. Reine en onreine mensen mogen ervan eten, net zoals van een ree of hert.

23. Alleen mogen jullie niet het bloed eten, jullie moeten het op de aarde uitgieten als water."

»