Logo
🔍

Deuteronomium 23 BB

« Wie wel en niet in de gemeente van de Heer mogen komen

1. Een man die gewond of verminkt is aan zijn geslachtsdelen, mag niet in de gemeente van de Heer komen.

2. Als een man kinderen krijgt bij een vrouw met wie hij niet getrouwd is, mogen die kinderen niet in de gemeente van de Heer komen. Zelfs de tiende familie ná hen mag niet in de gemeente van de Heer komen.

3. Ammonieten en Moabieten zullen nooit in de gemeente van de Heer mogen komen. Zelfs de tiende familie van hen die nu leven mag niet in de gemeente van de Heer komen.

4. Want toen jullie uit Egypte waren vertrokken, wilden zij jullie geen brood en water geven. En ook hebben ze Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië gehuurd om jullie te vervloeken.

5. Maar jullie Heer God heeft niet naar Bileam willen luisteren. Hij heeft de vervloeking veranderd in een zegen, omdat Hij van jullie houdt.

6. Nooit mogen jullie meewerken aan het geluk of de voorspoed van de Ammonieten en Moabieten.

7. Maar Edomieten mogen jullie niet haten, want zij zijn familie van jullie. Ook Egyptenaren mogen jullie niet haten, want jullie hebben als vreemdelingen in hun land gewoond.

Reinheid in het tentenkamp

8. De kinderen van de kleinkinderen van de Egyptenaren die nu leven, mogen in de gemeente van de Heer komen.

9. Als jullie leger optrekt naar jullie vijanden, mogen jullie niets doen wat het tentenkamp onrein maakt.

10. Als een man 's nachts een zaadlozing heeft gehad, is hij onrein. Daarom moet hij die dag buiten het tentenkamp blijven.

11. 's Avonds moet hij zich wassen, en bij zonsondergang mag hij weer in het tentenkamp komen.

12. Jullie moeten het tentenkamp uitgaan als je naar de wc moet.

13. Neem een schepje mee om een gat graven en gooi het gat weer dicht als je klaar bent.

Andere wetten

14. Want jullie Heer God is in jullie tentenkamp. Hij wil jullie beschermen en jullie de overwinning geven. Daarom moet jullie tentenkamp schoon zijn, zodat Hij niets onfatsoenlijks bij jullie vindt. Anders wil Hij niet bij jullie blijven.

15. Als een slaaf is weggevlucht van zijn meester, mogen jullie hem niet aan zijn meester uitleveren.

16. Hij mag bij jullie wonen waar hij wil. Hij mag zelf kiezen in welke stad. Jullie mogen hem niet slecht behandelen.

17. Jullie zonen en dochters mogen geen hoer zijn.

18. En jullie mogen geen geld aan jullie Heer God geven dat jullie hebben verdiend met hoererij. Ook mogen jullie met zulk geld geen belofte afbetalen die jullie aan de Heer hebben gedaan. Want jullie Heer God vindt het walgelijk als jullie zulke dingen doen.

19. Vraag geen rente als jullie geld of voedsel of iets anders aan een Israëliet uitlenen.

20. Van buitenlanders mogen jullie rente vragen, maar niet van je volksgenoten. Dan zal de Heer God goed voor jullie zijn bij alles wat jullie doen in het land dat jullie gaan veroveren.

21. Als je de Heer God iets belooft, stel dan niet uit om te doen wat je hebt beloofd. Want de Heer God wil dat je doet wat je hebt beloofd. Als je dat niet doet, ben je schuldig.

22. Maar als je geen belofte doet, kun je hierin ook niets verkeerd doen.

23. Je moet alles doen wat je aan God hebt beloofd. Je was immers niet verplicht om iets te beloven. Je wilde het zelf.

24. Als je in iemands wijngaard loopt, mag je van zijn druiven eten als je honger hebt. Je mag zoveel eten als je wil. Maar je mag geen druiven ergens in meenemen.

25. Als je door iemands korenveld loopt, mag je met je hand aren plukken. Maar je mag er niets met je maaimes maaien. (lees verder)

»