Deuteronomium 5 EBV24
1. Mozes riep heel Israël bijeen en zei tegen hen: “Luister, Israël, naar de wetsvoorschriften en rechtsverordeningen die ik deze dag ten aanhoren van jullie spreek, opdat jullie ze leren en onthouden om ernaar te handelen.
2. De HEERE, onze GOD, heeft een Verbond met ons gesloten bij Horeb.
3. Niet met onze vaderen heeft de HEERE dit Verbond gesloten, maar met ons, wij die hier vandaag met zijn allen levend staan.
4. Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met jullie op de berg gesproken, vanuit het midden van het vuur.
5. Ik stond in die tijd tussen de HEERE en jullie in om jullie het woord van de HEERE bekend te maken, want jullie waren bang voor het vuur en jullie klommen de berg niet op. Hij zei:
6. ‘Ik ben de HEERE, je GOD, die je uit het land Egypte, uit het huis van de slavernij, heeft geleid.
7. Je zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
8. Je zult voor jezelf geen afgodsbeeld of wat voor beeld dan ook maken van wat boven in de hemel of van wat beneden op aarde of van wat in de wateren onder de aarde is.
9. Je zult daarvoor niet knielen en die niet dienen, want Ik, de HEERE, je GOD, ben een jaloers God, die de ongerechtigheid van de vaderen doe komen over de zonen, over de derde en over de vierde generatie van wie Mij haten
10. en die liefdevolle trouw bewijst aan duizenden van hen die Mij liefhebben en zich aan mijn geboden houden.
11. Je zult de Naam van de HEERE, je GOD, niet ongepast gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden wie zijn Naam ongepast gebruikt.
12. Onderhoudt de sabbatdag om die te heiligen, zoals de HEERE, je GOD, je geboden heeft.
13. Zes dagen zul je arbeiden en al je werk doen,
14. maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, je GOD. Dan zul je geen enkel werk doen, jij niet en je zoon, je dochter, je slaaf, je slavin, je rund, je ezel, je vee en ook de vreemdeling die binnen je poorten verblijft niet, opdat je slaaf en je slavin rust hebben net als jij.
15. Je zult eraan denken dat je een slaaf was in het land Egypte en dat de HEERE, je GOD, je daaruit geleid heeft met sterke hand en uitgestrekte arm. Daarom heeft de HEERE, je GOD, geboden dat je de sabbatdag zult onderhouden.
16. Eer je vader en je moeder, zoals de HEERE, je GOD, je geboden heeft, opdat je dagen verlengd mogen worden en opdat het je goed mag gaan op de grond van het land dat de HEERE, je GOD, je geven zal.
17. Je zult niet doodslaan.
18. Je zult geen overspel plegen.
19. Je zult niet stelen.
20. Je zult geen bedrieglijk getuigenis tegen je naaste afleggen.
21. Je zult de vrouw van je naaste niet begeren en je zult je zinnen niet zetten op het huis van je naaste, niet op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund, zijn ezel of op wat ook maar van je naaste is.’
22. De HEERE sprak deze woorden met luide stem tot heel jullie volksvergadering op de berg, vanuit het midden van het vuur, de wolken en de donkere wolk. Hij voegde daar niets aan toe. Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf die aan mij.
23. Toen jullie de stem uit het midden van de duisternis hoorden, terwijl de berg in brand stond van het vuur, naderden jullie tot mij, alle hoofden van jullie stammen en jullie oudsten,
24. en jullie zeiden: ‘Zie, de HEERE, onze GOD, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid laten zien en wij hebben zijn stem gehoord uit het midden van het vuur. Deze dag hebben wij gezien dat GOD met de mens spreekt en dat deze in leven blijft.
25. Nu dan, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren. Als wij naar de stem van de HEERE, onze GOD, blijven luisteren, zullen wij sterven.
26. Want wie is er onder alle vlees, die de stem van de levende GOD heeft horen spreken uit het midden van het vuur zoals wij, en nog in leven is?
27. Nu dan, jij moet naderen en luisteren naar alles wat de HEERE, onze GOD, zeggen zal en jij moet alles wat de HEERE, onze GOD, tegen je zegt tot ons spreken, en wij zullen ernaar luisteren en het doen.’
28. De HEERE hoorde jullie woorden woord voor woord, toen jullie met mij spraken en de HEERE zei tegen mij: ‘Ik heb de woorden van dit volk, die ze tot jou gesproken hebben, woord voor woord gehoord. Zij hebben goed gedaan met alles wat zij gesproken hebben.
29. Och, was hen maar een hart gegeven om Mij te vrezen en om zich iedere dag aan mijn geboden te houden, opdat het met hen en met hun zonen voor eeuwig goed zou mogen gaan.
30. Ga heen, zeg tegen hen: Keer terug naar jullie tenten!
31. En jij, sta hier bij Mij, opdat Ik alle geboden en wetsvoorschriften en rechtsverordeningen, die je aan hen moet onderwijzen, tot je spreken zal, opdat zij ernaar zullen handelen in het land dat Ik hun als erfdeel geven zal.’
32. Zie erop toe dat jullie doen zoals de HEERE, jullie GOD, jullie geboden heeft, wijk er niet van af, niet naar rechts en niet naar links.
33. Jullie moeten heel de weg gaan die de HEERE, jullie GOD, jullie gebiedt, opdat jullie zullen leven en het goed met jullie zal gaan en jullie dagen verlengd zullen worden in het land dat jullie als erfdeel in bezit zullen nemen.’”