Prediker 1 EBV24
1. De woorden van Prediker, de zoon van David, koning in Jeruzalem.
2. Allervergankelijkst, zegt Prediker, allervergankelijkst, alles is vergankelijk.
3. Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zwoegt onder de zon?
4. De ene generatie gaat en de andere generatie komt, maar de aarde staat vast tot in eeuwigheid.
5. De zon komt op en de zon gaat onder en dan haast hij zich weer naar de plaats vanwaar hij opkwam.
6. Hij gaat naar het zuiden en hij draait weer om naar het noorden. Alsmaar draaiend en draaiend gaat de wind voort en steeds keert de wind weer terug naar zijn draaien.
7. Alle rivieren monden uit in de zee, toch raakt de zee niet vol. Naar de plaats waar de rivieren heen stromen, daarheen stromen zij telkens weer.
8. Alle dingen matten de mens voortdurend af, niemand heeft er woorden voor. Het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor wordt niet verzadigd van horen.
9. Wat er geweest is, zal er zijn en wat gedaan werd, zal gedaan worden. Er is niets nieuws onder de zon.
10. Is er iets waarvan men zou kunnen zeggen: “Zie, dat is nieuw!”? … het is er al geweest in de eeuwen die er voor ons geweest zijn.
Het onderzoek van de Prediker11. Er is geen herinnering aan hen die er eerst waren en aan hen die er later zullen zijn zal er ook geen herinnering meer zijn bij hen die er nog later zullen zijn.
12. Ik, Prediker, was koning over Israël, in Jeruzalem.
13. Ik had mijn hart erop gezet om met wijsheid alles wat er onder de hemelen gebeurt te onderzoeken en na te speuren. Dat is een moeizame bezigheid die GOD aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich daarmee bezig te houden.
14. Ik heb alle bezigheden gezien die onder de zon plaatsvinden, en zie, alles was voorbijgaand van aard en najagen van wind.
15. Het kromme kan niet recht gemaakt worden en wat ontbreekt kan niet geteld worden.
16. Ik overlegde in mijn hart en zei: “Zie, ik heb wijsheid verworven en vermeerderd, meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn. Mijn hart heeft veel wijsheid en kennis gezien.
17. Ik zette mijn hart erop om wijsheid te verkrijgen, om dwaasheid en onverstand te leren kennen. Ik merkte dat ook dit najagen van wind is.
18. Want in veel wijsheid is veel verdriet en wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart.