Logo
🔍

Ester 1 EBV24

Het grote feestmaal van koning Ahasveros

1. In de dagen van Ahasveros - hij is de Ahasveros, die over honderdzevenentwintig rijksgebieden regeerde van India tot Kush -

2. ja in die dagen, toen koning Ahasveros op de troon van zijn koninkrijk in de burcht Shushan gezeten was,

3. in het derde jaar van zijn regering, maakte hij een feestmaaltijd klaar voor al zijn vorsten en dienaren. De legeraanvoerders van Perzië en Medië, de edelen en de vorsten van de rijksgebieden waren bij hem,

4. toen hij de rijkdom van de heerlijkheid van zijn koninkrijk en de pracht en glorie van zijn grootheid vele dagen lang vertoonde, honderdtachtig dagen lang.

5. Toen die dagen voorbij waren, bereidde de koning een maaltijd voor al het volk dat in de burcht Shushan werd aangetroffen, van de grootste tot de kleinste, zeven dagen lang, in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis.

6. Witte, groene en purperblauwe kleden waren met linnen en purperrode koorden bevestigd aan zilveren stangen en zuilen van wit marmer. De rustbanken van goud en zilver stonden op een plaveisel van smaragdgroen, wit, parelmoer en zwart gesteente.

7. Men gaf te drinken uit gouden bekers en alle bekers verschilden van elkaar en er was koninklijke wijn in overvloed, zoveel als de koning ter beschikking had.

8. Het drinken verliep overeenkomstig het voorschrift, zonder dwang, want zo had de koning het voorgeschreven aan allen die leiding gaven aan zijn huishouding om het iedereen naar de zin te maken.

Koningin Vashti valt in ongenade

9. Koningin Vasthi bereidde ook een feestmaaltijd voor de vrouwen in het koninklijk huis dat aan koning Ahasveros toebehoorde.

10. Op de zevende dag, toen het hart van de koning door de wijn vrolijk geworden was, zei hij tegen Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha, Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven hofdienaren, die bij koning Ahasveros dienst deden,

11. dat zij koningin Vasthi bij de koning moesten brengen met de koninklijke kroon op haar hoofd om de volken en de vorsten haar schoonheid te tonen, want zij zag er mooi uit.

12. Maar koningin Vasthi weigerde te komen op het woord van de koning dat haar door de dienst van de hofdienaren was meegedeeld. De koning werd heel erg kwaad en zijn woede laaide op in zijn binnenste.

13. Toen zei de koning tegen de wijzen, de kenners van de tijden - want gewoonlijk werd een zaak van de koning voorgelegd aan hen die de wet en het recht kenden -

14. tegen Carsena, Setar, Admata, Tarsis, Meres, Marsena, Memuchan, de zeven vorsten van de Perzen en van de Meden, die het dichtst bij hem stonden en die het gezicht van de koning mochten zien en de eerste plaatsen in het koninkrijk innamen:

15. “Wat moeten wij volgens de wet met koningin Vasthi doen, omdat ze geen gevolg heeft gegeven aan het woord van koning Ahasveros dat haar door de hofdienaren was meegedeeld?”

16. Toen zei Memuchan in het bijzijn van de koning en van de vorsten: “Koningin Vasthi heeft zich niet alleen misdragen tegenover de koning, maar ook tegenover alle vorsten en tegenover alle volken in alle rijksgebieden van koning Ahasveros.

17. Want deze daad van de koningin zal zijn uitwerking hebben op alle vrouwen en ertoe leiden dat hun mannen in hun ogen verachtelijk zullen zijn en zij zullen zeggen: ‘Koning Ahasveros zei dat men koningin Vasthi bij hem moest brengen, maar zij kwam niet.’

18. Ook de vorstinnen van Perzië en Medië, die van dit antwoord van de koningin hebben gehoord, zullen dit vandaag tegen alle vorsten van de koning zeggen en zo zal er de nodige minachting en boosheid zijn.

19. Als het de instemming van de koning heeft, laat hij dan een koninklijk bevel uitvaardigen en laat hij dat opschrijven in de wetten van de Perzen en Meden, opdat men het niet overtreedt en laat Vasthi niet meer bij koning Ahasveros komen en laat de koning haar koninklijke waardigheid schenken aan een ander die beter is dan zij.

20. Als men dan het bevel van de koning hoort, dat hij zal uitvaardigen in heel zijn koninkrijk, dat immers zo groot is, dan zullen alle vrouwen aan hun mannen eer bewijzen, van de grootste tot de kleinste.”

21. Dit woord was goed in de ogen van de koning en van de vorsten, en de koning handelde overeenkomstig het woord van Memuchan.

22. Hij zond brieven naar alle rijksgebieden van de koning, aan ieder rijksgebied in het eigen schrift ervan en aan elk volk in de eigen taal, dat iedere man heer in eigen huis moest zijn en in de taal van zijn eigen volk moest spreken.

»