Logo
🔍

Exodus 12 BB

« Het Paasfeest

1. De Heer zei tegen Mozes en Aäron:

2. "Deze maand zal voortaan voor jullie de belangrijkste maand zijn. Hij zal de eerste maand van het jaar zijn.

3. Zeg tegen het hele volk Israël: Op de tiende dag van deze maand moet iedereen een lam uit zijn kudde uitzoeken: één lam per gezin.

4. Maar als iemands gezin daar te klein voor is, moet hij samendoen met een buurman. Er moet genoeg vlees zijn voor alle mensen van die twee gezinnen. Bij het uitzoeken van het dier moeten jullie rekening houden met hoeveel iedereen eet.

5. Het moet een gezond mannetjes-dier zijn van één jaar oud. Het mag ook een geitje zijn van één jaar oud. Er mag helemaal niets mis mee zijn.

6. Jullie moeten het bewaren tot de 14e dag van deze maand. Dan moeten alle Israëlieten die dieren slachten als het avond wordt.

7. Daarna moeten jullie het bloed van de dieren aan de deurposten smeren, rond de deuren van de huizen waar jullie de dieren eten.

8. Diezelfde nacht nog moeten jullie het vlees opeten. Eet het gebraden, met brood van deeg zonder gist, en met bittere kruiden.

9. Jullie mogen het vlees niet gekookt of rauw opeten. Jullie mogen het alleen gebraden eten. Jullie moeten het hele dier eten, met de kop, de poten en de ingewanden.

10. Jullie mogen er niets van bewaren tot de volgende dag. Wat ervan overblijft moeten jullie verbranden.

11. Jullie moeten het haastig eten. Sta onder het eten klaar om te vertrekken, met je schoenen aan en een staf in je hand. Het is het Paasoffer ('Pascha' = 'voorbijgaan') voor de Heer.

12. Want Ik zal vannacht door Egypte gaan en alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren doden. Ik zal alle goden van Egypte straffen. Ik ben de Heer.

13. Het bloed aan jullie huizen is een teken. Als Ik bloed aan een huis zie, zal Ik dat huis voorbijgaan. Zo zal er bij jullie niemand sterven als Ik Egypte straf.

14. Deze dag moet voortaan voor jullie een feestdag zijn, een feest voor Mij, de Heer. Al jullie families ná jullie moeten voor altijd dit feest vieren.

15. Zeven dagen lang moeten jullie brood eten dat zonder gist is gebakken. Op de eerste dag van het feest moeten jullie de gist uit jullie huizen wegdoen. Iedereen die tussen de eerste en de zevende dag iets met gist eet, moet worden gedood.

16. Op de eerste en de zevende dag moeten jullie voor Mij een bijeenkomst houden. Niemand mag op die dagen werken. Jullie mogen alleen de maaltijden klaarmaken.

17. Voortaan moeten jullie elk jaar dit Feest van de Ongegiste Broden vieren. Want op deze dag haal Ik jullie allemaal weg uit Egypte. Daarom moeten jullie deze dag voor altijd blijven vieren.

18. Dus vanaf de avond van de 14e dag van de eerste maand tot de avond van de 21e dag van die maand moeten jullie ongegist brood eten.

19. Zeven dagen lang mag er helemaal geen gist in jullie huizen zijn. Iedereen die iets eet dat met gist is klaargemaakt, moet worden gedood. Het maakt niet uit of hij een vreemdeling is of dat hij een Israëliet is.

20. Er mag niets worden gegeten dat met gist is klaargemaakt. Jullie mogen alleen ongegist brood eten, in het hele land."

21. Toen liet Mozes de leiders van Israël bij zich komen. Hij zei tegen hen: "Zorg ervoor dat iedereen een lam gaat uitkiezen voor zijn gezin en dat hij dat slacht.

22. Het bloed moet in een schaal opgevangen worden. Daarna moet iedereen een bosje van de hysop-plant indopen in de schaal en daarmee het bloed aan de deurposten smeren, rond de deur van zijn huis. Niemand mag zijn huis uitgaan tot de volgende morgen.

23. De Heer zal door het land trekken om de Egyptenaren te straffen. Als Hij het bloed rondom een deur ziet, zal de Heer die deur voorbijgaan. De vernietiger zal jullie huizen niet mogen binnengaan. Hij zal niemand van jullie mogen doden.

24. Dit moeten jullie altijd blijven doen en jullie familie ná jullie ook.

25. Ook als jullie in het land gekomen zijn dat de Heer jullie gaat geven zoals Hij beloofd heeft.

26. En als jullie kinderen later vragen: 'Waarom doen jullie dat?' dan moeten jullie antwoorden:

27. 'Het is het Paasoffer voor de Heer. Want Hij ging in Egypte onze huizen voorbij, toen Hij de Egyptenaren strafte. Onze huizen sloeg Hij over." Toen knielde het volk neer en boog zich diep voor de Heer.

De tiende ramp: de dood

28. Ze gingen naar huis en deden precies wat de Heer tegen Mozes en Aäron had gezegd.

29. Om middernacht doodde de Heer elke oudste zoon in Egypte. Hij doodde de oudste zoon van de farao die ná hem koning zou worden, tot en met de oudste zoon van de gevangene in de gevangenis. Ook alle eerstgeboren dieren van het vee.

30. De farao en alle Egyptenaren werden 's nachts wakker. Overal in het land werd luid gehuild. Want in elk huis was wel iemand gestorven.

31. De farao liet Mozes en Aäron halen. Hij zei tegen hen: "Maak dat jullie wegkomen uit mijn land! Jullie en alle andere Israëlieten! Ga de Heer aanbidden, zoals jullie hebben gevraagd.

32. Neem ook jullie schapen, koeien en geiten mee, zoals jullie hebben gevraagd. Ga weg! En zegen mij ook."

Het volk Israël vertrekt uit Egypte

33. Ook de Egyptenaren smeekten het volk om snel uit het land te vertrekken. Want ze zeiden: "We gaan allemaal dood!"

34. De Israëlieten deden het brooddeeg (waar nog geen gist in zat) in bakpannen. Die wikkelden ze in kleren en zo zetten ze die op hun schouders.

35. Verder deden de Israëlieten wat Mozes en Aäron hadden gezegd: ze vroegen aan de Egyptenaren om zilveren en gouden voorwerpen en om kleren.

36. En de Heer zorgde ervoor dat de Egyptenaren goud, zilver en kleren aan hen meegaven. Zo beroofden de Israëlieten de Egyptenaren.

37. Daarna trokken ze van Raämses naar Sukkot. Het waren ongeveer 600.000 mannen te voet. De vrouwen en kinderen waren daar nog niet bij meegeteld.

38. Ook trokken er nog allerlei andere mensen met hen mee. Verder heel veel schapen, geiten en koeien.

39. Ze bakten broden van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen. Die waren gebakken van deeg zonder gist. Want er was geen tijd geweest om het deeg te laten gisten. Want ze hadden haast, doordat ze uit Egypte waren weggejaagd. Ook was er geen tijd geweest om eten voor onderweg klaar te maken.

40. De Israëlieten hadden 430 jaar in Egypte gewoond.

41. En na 430 jaar, precies op de dag af, vertrok het hele volk van de Heer uit Egypte.

Regels voor het Paasfeest

42. De mensen moeten altijd blijven denken aan wat de Heer die nacht voor hen heeft gedaan. Daarom moeten de Israëlieten elk jaar deze nacht vieren.

43. De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Wanneer jullie het Paasfeest vieren, moeten jullie je aan de volgende regels houden: Geen één vreemdeling mag van het paaslam eten.

44. Slaven die door iemand zijn gekocht, mogen er alleen van eten als ze besneden zijn.

45. Vreemdelingen en knechten uit een ander land mogen er niet van eten.

46. Jullie moeten het paaslam in huis opeten. Jullie mogen er niets van mee naar buiten nemen, het huis uit. Jullie mogen geen één bot van het paaslam breken.

47. Het hele volk van Israël moet dit feest vieren.

48. Als een vreemdeling die bij jullie woont graag voor de Heer het Paasfeest wil vieren, dan mag dat. Maar alleen als hij zich eerst met alle mannen die bij zijn gezin horen, laat besnijden. Pas dán mag hij het Paasfeest meevieren. Want als hij besneden is, telt hij mee als iemand die in het land geboren is. Maar iemand die niet is besneden, mag niet van het paaslam eten.

49. Deze regels gelden voor de Israëlieten én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen."

50. De Israëlieten deden alles precies zoals de Heer aan Mozes en Aäron had bevolen.

51. Op die dag nam de Heer het hele volk van Israël uit Egypte mee.

»