Exodus 12 EBV24
1. De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron in het land Egypte en Hij zei:
2. “Deze maand zal voor jullie het begin van de maanden zijn. Hij zal voor jullie de eerste van de maanden van het jaar zijn.
3. Spreek tot heel de gemeente van Israël en zeg: ‘Laten zij ieder voor zich op de tiende van deze maand een lam nemen, voor elk huisgezin dat van de vaderen afstamt, één lam per huisgezin.
4. Maar als het huisgezin te klein is voor een lam, zal hij samen met zijn buurman in het huis naast hem er één nemen overeenkomstig het aantal personen. Ten aanzien van het lam moeten jullie rekening houden met wat ieder eet.
5. Het moet een gaaf, mannelijk lam van één jaar oud zijn voor jullie gezin. Jullie moeten het van de schapen of van de geiten nemen.
6. Jullie moeten het bewaren tot de veertiende dag van deze maand en heel de vergadering van de gemeente van Israël zal het slachten tussen het middaguur en het vallen van de avond.
7. Zij zullen van het bloed nemen en dat strijken aan de beide deurposten en aan de bovendorpel van de huizen, waarin zij het zullen eten.
8. Zij zullen het vlees diezelfde nacht eten, geroosterd op het vuur, en ook ongezuurde broden. Zij zullen het eten met bittere kruiden.
9. Half gebakken dan wel rauw mogen jullie er niet van eten en ook niet, nadat het in water is gekookt, maar alleen nadat het op het vuur is geroosterd met zijn kop, zijn poten en zijn ingewanden.
10. Jullie mogen er niets van overlaten tot de morgen. Wat ervan overblijft tot de morgen moeten jullie met vuur verbranden.
11. Zo zullen jullie het eten: met jullie lendenen omgord, met jullie sandalen aan jullie voeten en met jullie staf in de hand. Jullie moeten het haastig eten. Het is het Voorbijgaansoffer van de HEERE.
12. Want in deze nacht zal Ik het land Egypte doorgaan en iedere eerstgeborene in het land Egypte slaan, van mens tot dier, en Ik zal oordelen voltrekken aan alle goden van Egypte, Ik ben de HEERE!
13. Het bloed zal voor jullie tot een teken zijn aan de huizen waarin jullie wonen. Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik aan jullie voorbijgaan. Er zal geen verwoestende plaag onder jullie zijn, wanneer Ik het land Egypte sla.
14. Deze dag zal jullie tot een gedenkdag zijn en jullie zullen hem vieren als een feest voor de HEERE. Het is een eeuwig wetsvoorschrift voor al jullie generaties om die dag te vieren.
15. Zeven dagen zullen jullie ongezuurde broden eten. Al op de eerste dag zullen jullie het zuurdeeg uit jullie huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste dag af tot op de zevende dag toe, die mens zal uit Israël worden uitgeroeid.
16. Op de eerste dag zal er een heilige bijeenkomst zijn en ook op de zevende dag zullen jullie een heilige bijeenkomst hebben. Op die dagen mag er geen enkel werk worden gedaan. Alleen wat ieder eet, dat alleen mag door jullie worden klaargemaakt.
17. Jullie zullen het Feest van de Ongezuurde Broden onderhouden, omdat Ik op diezelfde dag jullie legers uit het land Egypte heb geleid. Jullie moeten deze dag onderhouden door al jullie generaties heen, het is een eeuwig wetsvoorschrift.
18. In de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, in de avond, zullen jullie ongezuurde broden eten tot op de avond van de eenentwintigste dag van de maand toe.
19. Zeven dagen lang zal er geen zuurdeeg in jullie huizen gevonden worden, want ieder die iets gezuurds eet, die persoon zal uit de gemeente van Israël worden uitgeroeid, of hij nu vreemdeling is of in het land geboren is.
20. Jullie mogen niets eten wat gezuurd is. In al jullie woonplaatsen moeten jullie ongezuurde broden eten.”
21. Mozes riep alle oudsten van Israël bijeen en zei tegen hen: “Neem voor jezelf een schaap of een geit uit de kudde, voor jullie families en slacht het Voorbijgaansoffer.
22. Neem dan een bundeltje hysop en doop het in het bloed dat zich in een kom bevindt en strijk dan van dat bloed, dat in de kom is, aan de bovendorpel en aan de beide deurposten. Niemand van jullie mag de deur van zijn huis uitgaan tot de morgen.
23. De HEERE zal door het land gaan om de Egyptenaren te treffen, maar als Hij het bloed aan de bovendorpel en aan de beide deurposten ziet, zal de HEERE aan die deur voorbijgaan en de verdelger niet toestaan om jullie huizen binnen te gaan en toe te slaan.
24. Houd je dan aan dit woord, het is een wetsvoorschrift voor jou en voor je zonen tot in eeuwigheid.
25. Als jullie in het land komen, dat de HEERE jullie geven zal, zal het gebeuren zoals Hij gesproken heeft en zullen jullie deze herdenkingsdienst onderhouden.
26. Wanneer jullie zonen tegen jullie zeggen: ‘Wat betekent deze herdenkingsdienst voor jullie?’,
27. zullen jullie zeggen: ‘Dit is het Voorbijgaansoffer voor de HEERE, die in Egypte aan de huizen van de zonen van Israël voorbijging, toen Hij de Egyptenaren sloeg en onze huizen spaarde!’” Toen boog het volk en zij knielden neer.
De tiende plaag28. De zonen van Israël gingen weg en deden zoals de HEERE Mozes en Aäron opgedragen had, zo deden zij.
29. Het was middenin de nacht, dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte doodsloeg, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zat, tot op de eerstgeborene van de gevangene, die in de gevangenis zat, en ook alle eerstgeborenen van het vee.
30. De farao stond ’s nachts op samen met al zijn dienaren en alle Egyptenaren en er was een groot gejammer in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode was.
31. En ’s nachts riep hij Mozes en Aäron en zei: “Sta op, ga weg uit het midden van mijn volk, jullie, samen met de zonen van Israël. Ga weg, dien de HEERE, zoals jullie gezegd hebben.
32. Neem ook jullie schapen, geiten en rundvee mee, zoals jullie gezegd hebben. Ga weg en zegen ook mij!”
33. De Egyptenaren drongen er sterk bij het volk op aan om met spoed uit het land weg te gaan, want, zeiden zij: “Wij zijn allemaal ten dode opgeschreven!”
34. Het volk pakte zijn deeg, nog voor het gezuurd was. Hun deegtroggen hadden ze in hun kleren gewikkeld op hun schouders gebonden.
35. De zonen van Israël handelden overeenkomstig het woord van Mozes en vroegen van de Egyptenaren zilveren en gouden voorwerpen en kleren.
36. De HEERE schonk het volk genade in de ogen van de Egyptenaren en zij voldeden aan hun verzoek en zo plunderden zij de Egyptenaren.
37. De zonen van Israël braken uit Rameses op en reisden naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend man te voet, alleen de mannen, de kinderen niet meegerekend.
38. Een grote, gemengde groep mensen trok met hen op en ook schapen, geiten en rundvee, een hele grote kudde.
39. Van het deeg dat zij uit Egypte hadden meegenomen, bakten zij ongezuurde koeken, want het was nog niet gaan gisten, omdat ze uit Egypte waren weggejaagd en niet konden stoppen om te rusten en geen voedsel voor onderweg voor zichzelf hadden klaargemaakt.
40. Het verblijf van de zonen van Israël in Egypte, de tijd dat ze daar woonden, was vierhonderddertig jaar.
41. Na verloop van vierhonderddertig jaar, op diezelfde dag, trokken alle legermachten van de HEERE uit het land Egypte weg.
Het Voorbijgaansoffer en de vreemdeling42. Dit is een nacht om in ere te houden voor de HEERE, omdat Hij hen uit het land Egypte heeft geleid. Deze nacht is voor de HEERE, om in ere gehouden te worden door alle zonen van Israël, door al hun generaties heen.
43. De HEERE zei tegen Mozes en Aäron: “Dit is het wetsvoorschrift voor het Voorbijgaansoffer: een zoon van een vreemdeling mag er niet van eten,
44. maar elke slaaf die door een man voor zilvergeld is gekocht, mag ervan eten, als je hem besneden hebt.
45. Een bijwoner en een dagloner mogen er niet van eten.
46. Het moet in één huis gegeten worden en er zal niets van het vlees uit het huis naar buiten gebracht worden en geen been ervan zal gebroken worden.
47. Heel de gemeente van Israël zal het zo doen.
48. Als er een vreemdeling bij je verblijft, die het Voorbijgaansoffer voor de HEERE wil klaarmaken, moet iedere man, die bij hem is, besneden worden. Dan kan hij naderen en het klaarmaken en hij zal zijn als iemand die in het land geboren is. Geen enkele onbesnedene mag ervan eten.
49. Eén wet zal er zijn voor wie in het land geboren is en voor de vreemdeling die in jullie midden verblijft.”
50. En alle zonen van Israël deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
51. Op diezelfde dag leidde de HEERE de zonen van Israël in hun legerafdelingen uit het land Egypte.