Exodus 15 EBV24
1. Toen zong Mozes samen met de zonen van Israël dit lied voor de HEERE. Zij zeiden: “Ik zal de HEERE zingen, want Hij is hoog verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen.
2. De HEER is mijn kracht en mijn lied, Hij is mij tot redding geweest. Dit is mijn God, ik prijs Hem. Hij is de GOD van mijn vader, Hem zal ik verhogen!
3. De HEERE is een strijder, HEERE is zijn Naam!
4. Hij wierp de wagens van de farao en zijn leger in de zee. De besten van zijn manschappen werden onder water geduwd in de Wierzee.
5. Bruisende wateren bedekten hen. Als een steen zonken zij in de diepten.
6. O HEERE, uw rechterhand was geweldig machtig, uw rechterhand, o HEERE, heeft de vijand verpletterd!
7. Door uw grote verhevenheid wierp U hen die tegen U opstonden neer. Als U uw toorngloed zendt, dan verteert die hen als strostoppels.
8. Door het blazen van uw neus werden de wateren opgestuwd, de waterstromen stonden als een dam overeind en de bruisende wateren stolden in het hart van de zee.
9. De vijand zei: ‘Ik zal hen achtervolgen, ik zal hen inhalen, ik zal de buit verdelen, mijn ziel zal zich aan hen tegoed doen, ik zal mijn zwaard trekken, mijn hand zal hun erfdeel van hen afnemen.’
10. U blies met uw adem en de zee overspoelde hen. Zij zonken als lood naar beneden in die geweldige wateren!
11. O HEERE, wie is als U onder de goden? Wie is als U, ontzagwekkend in heiligheid, eerbiedwaardig in lofzangen, wie doet wonderen zoals U?
12. U hebt uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verzwolgen!
13. U leidde dit volk in uw liefdevolle trouw, U hebt het verlost, U hebt hen door uw kracht naar uw heilige Woning geleid.
14. De volken hebben het gehoord, zij sidderen. Angst heeft de inwoners van Filishet aangegrepen.
15. De stamhoofden van Edom staan verbijsterd, de machtigen van de Moabieten krijgen de rillingen en alle inwoners van Kanaän smelten weg van angst!
16. Angst en schrik zullen hen overvallen. Door de grootheid van uw arm worden zij tot zwijgen gebracht, als een steen, terwijl uw volk naar de overkant gaat, o HEERE, terwijl dit volk dat U zich verworven hebt, naar de overkant gaat.
17. U zult hen binnenleiden en planten op de berg van uw erfdeel, de plaats, o HEERE, die U tot uw Woning hebt gemaakt, het Heiligdom, mijn Heer, dat uw handen hebben opgericht.
18. De HEERE zal voor eeuwig en altijd regeren!
19. Want het paard van de farao ging de zee in met zijn wagen en met zijn ruiters en de HEERE deed de wateren van de zee over hen heen terugvloeien. Maar de zonen van Israël liepen over het droge, dwars door de zee.”
20. Mirjam, de profetes, de zus van Aäron, nam de tamboerijn in haar hand en alle vrouwen gingen achter haar aan met tamboerijnen en in reidans.
21. Toen antwoordde Mirjam hen: “Zing voor de HEERE, want Hij heeft een grote overwinning behaald! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee geworpen!”
22. Toen liet Mozes het volk Israël opbreken van de Wierzee. Zij gingen de woestijn Sur in en liepen drie dagen door de woestijn zonder water te vinden.
23. Toen kwamen zij bij Mara, maar zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter. Daarom noemde men het: ‘Mara’.
24. Het volk morde tegen Mozes en zei: “Wat moeten wij drinken?”
25. Hij riep tot de HEERE en de HEERE wees hem een stuk hout aan en hij gooide dat in het water en het water werd zoet. Daar legde Hij het volk een wetsvoorschrift en een rechtsregel op en daar stelde Hij het op de proef.
26. Hij zei: “Als je aandachtig luistert naar de stem van de HEERE, je GOD, en doet wat recht is in zijn ogen en gehoor geeft aan zijn geboden en al zijn wetsvoorschriften in acht neemt, dan zal ik geen ziektes over je doen komen, zoals ik die over Egypte heb doen komen, want Ik ben de HEERE, je Geneesheer!”
27. Daarna kwamen zij bij Elim. Daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Daar sloegen zij hun kamp op bij de wateren.