Exodus 16 EBV24
1. Van Elim braken zij op en heel de gemeente van de zonen van Israël ging de woestijn Sin in, die tussen Elim en Sinaï ligt. Dat was op de vijftiende dag van de tweede maand, nadat zij uit het land Egypte waren weggegaan.
2. Heel de gemeente van de zonen van Israël morde in de woestijn tegen Mozes en tegen Aäron.
3. De zonen van Israël zeiden tegen hen: “Waren wij maar door de hand van de HEERE in het land Egypte gestorven, toen wij bij de vleespotten zaten en tot verzadiging toe brood aten! Want jullie hebben ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze menigte van honger te laten sterven.”
4. Toen zei de HEERE tegen Mozes: “Zie, Ik zal voor jullie brood uit de hemel doen regenen en het volk zal eropuit gaan en zij zullen het voor die dag benodigde op die dag verzamelen, opdat Ik het op de proef stel of het volgens mijn Wetsonderwijs leeft of niet.
5. Op de zesde dag zullen zij klaarmaken wat zij in het legerkamp brengen. Dat zal het dubbele zijn van wat zij dagelijks zullen oprapen.”
6. Toen zeiden Mozes en Aäron tegen alle zonen van Israël: “Tegen de avond zullen jullie erkennen, dat de HEERE jullie uit het land Egypte heeft uitgeleid.
7. En in de morgen zullen jullie de heerlijkheid van de HEERE zien, want Hij heeft jullie gemor tegen de HEERE gehoord. Wat stellen wij nu voor, dat jullie tegen ons morren?”
8. Mozes zei: “Wanneer de HEERE jullie ’s avonds vlees te eten geeft en ’s morgens brood tot verzadiging toe, dan hoort de HEERE jullie gemor, waarmee jullie tegen Hem morren. Wat hebben wij nu te betekenen? Jullie morren niet tegen ons, maar tegen de HEERE.”
9. En Mozes zei tegen Aäron: “Zeg tegen heel de gemeente van de zonen van Israël: ‘Nader voor het aangezicht van de HEERE, want Hij heeft jullie gemor gehoord.’”
10. Toen Aäron tot heel de gemeente van de zonen van Israël sprak, stonden zij met hun gezicht naar de woestijn en zie, de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de wolk.
11. De HEERE sprak tot Mozes en zei:
12. “Ik heb het gemor van de zonen van Israël gehoord. Spreek tot hen en zeg: ‘Tussen het middaguur en het vallen van de avond zullen jullie vlees eten en ’s morgens zullen jullie met brood verzadigd worden en jullie zullen erkennen, dat Ik de HEERE, jullie GOD ben.”
13. ’s Avonds kwamen er kwakkels opzetten die het legerkamp bedekten en ’s morgens lag er een laag dauw rondom het kamp.
14. Wanneer de laag dauw opgetrokken was, zag men over het oppervlak van de woestijn een dun schilferachtig laagje, fijn als rijp, op de grond liggen.
15. De zonen van Israël zagen het en zeiden tegen elkaar: “Wat is dit?”, want zij wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: “Dit is het brood dat de HEERE jullie te eten gegeven heeft.
16. Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: ‘Laat ieder er naar behoefte van nemen, een omer, ruim twee liter per persoon. Iedere man zal ervan nemen naar het aantal personen, dat bij hem in zijn tent is.’”
17. Zo deden de zonen van Israël. Zij raapten het op, de één veel en de ander weinig.
18. Zij maten het met de omer. Wie veel verzameld had, had niets over en wie weinig verzameld had, kwam niet tekort. Zij raapten ieder naar behoefte hun eten bijeen.
19. Mozes zei tegen hen: “Laat niemand er iets van overlaten tot de ochtend!”
20. Maar zij luisterden niet naar Mozes en enkele mannen bewaarden er iets van tot de ochtend. Toen kropen er wormen in en het begon te stinken. Mozes werd heel kwaad op hen.
21. Iedere morgen verzamelden zij het, ieder zoveel als hij eten kon, want als de zon heet werd, smolt het.
22. Op de zesde dag raapten zij dubbel zoveel brood op, twee omer per persoon. Alle oversten van de gemeente kwamen en deelden het aan Mozes mee.
23. Hij zei tegen hen: “Dit is het wat de HEERE gesproken heeft: ‘Morgen zal het een rustdag zijn, een heilige sabbat voor de HEERE! Bak wat je bakken wilt, kook wat je koken wilt en bewaar alles wat overblijft tot de morgen.’”
24. Zij bewaarden het tot de volgende ochtend zoals Mozes geboden had en het stonk niet en er zat geen worm in.
25. Toen zei Mozes: “Eet dit vandaag op, want vandaag is het de sabbat van de HEERE. Vandaag zullen jullie het niet op het veld vinden.
26. Zes dagen zullen jullie het oprapen, maar op de zevende dag is het sabbat, dan zal het er niet zijn.”
27. Op de zevende dag trokken enkelen van het volk eropuit om wat te gaan rapen, maar zij vonden niets.
28. Toen zei de HEERE tegen Mozes: “Hoelang weigeren jullie mijn geboden en mijn wetten te houden?
29. Zie, omdat de HEERE jullie de sabbat gegeven heeft, dáárom geeft Hij jullie op de zesde dag voor twee dagen brood. Ieder van jullie moet op zijn plek blijven! Op de zevende dag mag niemand zijn plaats verlaten!”
30. En het volk rustte op de zevende dag.
31. Het huis van Israël noemde het ‘manna’. Het was wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van honingkoeken.
32. Toen zei Mozes: “Dit is het woord dat de HEERE bevolen heeft: ‘Vul er een omer mee en bewaar die voor al jullie generaties, opdat zij het brood zullen zien, waarmee Ik jullie in deze woestijn heb gevoed, toen Ik jullie uit het land Egypte leidde.”
33. En Mozes zei tegen Aäron: “Neem één kruik en doe er een omer vol manna in en leg die voor het aangezicht van de HEERE om die voor al jullie generaties te bewaren.”
34. Aäron zette hem voor de Getuigenis om hem te bewaren zoals de HEERE aan Mozes geboden had.
35. Veertig jaar aten de zonen van Israël het manna, totdat zij bij het land kwamen waar zij zouden gaan wonen. Zij aten het manna, totdat zij bij de grens van het land Kanaän kwamen.
36. Een omer nu is het tiende deel van een efa.