Logo
🔍

Exodus 29 VB

« Aäron en zijn zonen tot priester gewijd

1. Doe het volgende om hen te heiligen, zodat ze Mij als priester mogen dienen. Neem één jonge stier en twee rammen, volmaakte dieren.

2. Neem ongezuurd brood, ongezuurde broodkoeken van deeg vermengd met olie, en ongezuurde dunne koeken die met olie zijn bestreken – alles van fijn tarwemeel.

3. Leg ze samen in een mand en breng ze zo, met de stier en de twee rammen, naar het heiligdom.

4. Laat vervolgens Aäron en zijn zonen naar de ingang van de tent van ontmoeting komen. Was hen met water.

5. Trek daarna Aäron de priesterkleding aan: het onderkleed, het bovenkleed, het priesterschort en de borsttas.

6. Doe hem de fraaie gordel van het priesterschort om, zet de tulband op zijn hoofd en bevestig de heilige diadeem aan de tulband.

7. Neem vervolgens de zalfolie en giet die uit over zijn hoofd. Zo moet je hem zalven.

8. Laat daarna zijn zonen komen en trek hun de priesterkleding aan.

9. Doe Aäron en zijn zonen de gordel om en bind hun de hoofddoeken om. Voor altijd komt hun het priesterambt toe. En zo moet je Aäron en zijn zonen wijden.

10. Breng de jonge stier tot bij de tent van ontmoeting. Laat Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de stier leggen.

11. Slacht de stier daarna in de tegenwoordigheid van de Heer, bij de ingang van de tent van ontmoeting.

12. Strijk een deel van het bloed van de stier met je vinger aan de horens van het altaar. Giet het overige bloed uit aan de voet van het altaar.

13. Neem daarna al het vet rond de ingewanden, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren en het niervet en verbrand dat alles op het altaar.

14. Maar het vlees, de huid en de darminhoud van de stier moet je buiten het tentenkamp verbranden. Het is een zondeoffer.

15. Neem een van de rammen en laat Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de ram leggen.

16. Slacht deze ram vervolgens en werp het bloed rondom tegen het altaar.

17. Verdeel de ram in stukken. Was de ingewanden en de poten en leg ze op de kop en de andere stukken.

18. Verbrand zo de hele ram op het altaar. Het is een brandoffer, een aangename geur voor de Heer. Het is een vuuroffer voor de Heer.

19. Neem daarna de andere ram en laat Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de ram leggen.

20. Slacht deze ram, neem wat van zijn bloed en strijk het aan de rechter oorlel van Aäron en van zijn zonen, aan hun rechterduim en aan hun rechter grote teen. Werp het overige bloed rondom tegen het altaar.

21. Neem dan wat bloed van het altaar en een beetje zalfolie en sprenkel dat op Aäron, op zijn kleding, op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen. Vanaf dat moment zijn hij, zijn kleding, zijn zonen en de kleding van zijn zonen geheiligd.

22. Neem van deze ram al het vet, de staart, het vet rond de ingewanden, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren, het niervet en de rechterschouder. Dit is de ram voor het wijdingsoffer.

23. Neem één brood, één met olie bereide broodkoek en één dunne koek uit de mand met ongezuurde broden die in de tegenwoordigheid van de Heer staat.

24. Leg ze op de handen van Aäron en zijn zonen. Laat hen die in de tegenwoordigheid van de Heer bewegen, als beweegoffer.

25. Neem ze weer uit hun handen en verbrand ze op het altaar, op het brandoffer, als een aangename geur voor de Heer. Het is een vuuroffer voor de Heer.

26. Neem het borststuk van de ram voor het wijdingsoffer van Aäron en beweeg het in de tegenwoordigheid van de Heer, als beweegoffer. Daarna is het voor jou.

27. Heilig het borststuk van het beweegoffer en de schouder van de ram van het hefoffer voor de wijding van Aäron en zijn zonen, dus de stukken die in de tegenwoordigheid van de Heer zijn opgeheven en bewogen.

28. Ze zijn voor Aäron en zijn zonen. Dit is een eeuwig voorschrift voor de Israëlieten, het is een hefoffer dat de Israëlieten van hun vredeoffers aanbieden, hun hefoffer voor de Heer.

29. De heilige kleding van Aäron moet steeds van vader op zoon doorgegeven worden om hen daarin te zalven en tot priester te wijden.

30. De zoon die Aäron als priester opvolgt om de tent van ontmoeting binnen te gaan en te dienen in het heiligdom, moet bij zijn wijding deze kleding zeven dagen aanhouden.

31. Kook het vlees van de ram van het wijdingoffer op de heilige plaats.

32. Aäron en zijn zonen moeten het vlees van deze ram en het brood uit de mand opeten bij de ingang van de tent van ontmoeting.

33. Alleen zij eten van de dingen waarmee verzoening voor hen is gedaan om hen te wijden en te heiligen. Anderen mogen er niet van eten, want het is heilig.

34. Als er de volgende ochtend nog iets over is van het vlees van het wijdingsoffer of van dit brood, moet dat verbrand worden. Het mag niet worden gegeten, want het is heilig.

35. Doe met Aäron en zijn zonen precies wat Ik je opgedragen heb. Hun wijding duurt zeven dagen.

36. Offer iedere dag een jonge stier als zondeoffer ter verzoening. Reinig het altaar van zonde door er verzoening over te doen. Je moet het altaar zalven om het te heiligen.

Het dagelijkse brandoffer

37. Zeven dagen lang moet je verzoening doen over het altaar en het heiligen. Daarna is het altaar allerheiligst. Alles wat het aanraakt zal daardoor geheiligd zijn.

38. Dit zijn de offers die jullie op dit altaar moeten brengen: elke dag twee eenjarige lammeren,

39. het ene lam 's morgens, het andere lam wanneer het avond wordt.

40. Offer bij het eerste lam 1/10 efa fijn meel, vermengd met ¼ hin gestoten olijfolie, en een wijnoffer van ¼ hin wijn.

41. Offer het tweede lam wanneer het avond wordt en doe dat op dezelfde manier als het ochtendoffer, met eenzelfde meeloffer en wijnoffer als 's morgens, als een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de Heer.

42. Dit brandoffer moeten jullie en al jullie nakomelingen elke dag brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting, in de tegenwoordigheid van de Heer. Daar zal Ik jullie ontmoeten en tot jullie spreken.

43. Daar zal Ik bij de Israëlieten komen, opdat ze door mijn heerlijkheid geheiligd worden.

44. Ik zal de tent van ontmoeting heiligen, evenals het altaar. Ik zal ook Aäron en zijn zonen heiligen om Mij als priester te dienen.

45. Ik zal bij de Israëlieten wonen en Ik zal hun God zijn.

46. En ze zullen weten dat Ik, de Heer, hun God ben, die hen uit Egypte heeft weggeleid omdat Ik bij hen wilde wonen. Ik ben de Heer, hun God.

»