Logo
🔍

Exodus 39 EBV24

« Mozes’ goedkeuring van al het werk

1. Zij maakten ook dienstkleding van purperblauw, purperrood en scharlakenrood garen om daarin in het Heiligdom dienst te doen. Ook maakten zij de heilige kleding voor Aäron, zoals de HEERE aan Mozes geboden had.

2. Hij maakte de priestertuniek van gouddraad, purperblauw, purperrood en scharlakenrood garen en van getwijnd fijn linnen.

3. Zij pletten dunne platen van goud en versneden die tot draden om die te verwerken tussen het purperblauwe, purperrode en scharlakenrode garen en het fijne linnen, het was een kunstig stuk vakwerk.

4. Zij maakten de schouderstukken ervoor om de tuniek daarmee samen te binden en verbonden de tuniek bij de beide uiteinden ervan.

5. De sierlijke gordel van zijn priestertuniek vormde er één geheel mee. Hij was op dezelfde manier gemaakt van gouddraad, purperblauw, purperrood en scharlakenrood garen en van getwijnd fijn linnen, zoals de HEERE Mozes opgedragen had.

6. Zij maakten de berilstenen, gevat in gouden houdertjes, als een zegelgravering gegraveerd met de namen van de zonen van Israël.

7. Hij zette die op de schouderstukken van de priestertuniek als gedenkstenen voor de zonen van Israël, zoals de HEERE Mozes geboden had.

8. Hij maakte het borstschild, een kunstig stuk vakwerk, net als de priestertuniek van gouddraad, purperblauw, purperrood en scharlakenrood garen en van getwijnd fijn linnen.

9. Het was vierkant. Zij vouwden het borstschild dubbel. De lengte was één handspan en de breedte was één handspan. Het was dubbelgevouwen.

10. Zij zetten er vier rijen stenen in: één rij met een robijn, een topaas en een smaragd. Dit was de eerste rij.

11. De tweede rij bestond uit een karbonkel, een saffier en een diamant.

12. De derde rij bestond uit een hyacintsteen, een agaat en een amethist.

13. De vierde rij bestond uit een chrysoliet, een beril en een jaspis. Ze waren gevat in gouden houdertjes.

14. De stenen waren voorzien van de namen van de zonen van Israël, twaalf stenen waren het, overeenkomstig hun namen, voorzien van zegelgraveringen, elk met de bijbehorende naam erop. Zij zijn voor elk van de twaalf stammen.

15. Aan de uiteinden van het borstschild maakten zij kettinkjes van zuiver goud, die als een snoer ineengedraaid waren.

16. Zij maakten twee gouden houdertjes en twee gouden ringen en bevestigden de twee ringen aan de beide uiteinden van het borstschild.

17. De twee ineengedraaide gouden kettinkjes maakten zij vast aan de beide ringen aan de uiteinden van het borstschild.

18. De beide andere uiteinden van de twee ineengedraaide kettinkjes maakten zij vast aan de beide houdertjes en bevestigden die boven op de schouderstukken van de priestertuniek, aan de voorzijde ervan.

19. Zij maakten ook twee gouden ringen, die zij aan de beide uiteinden van het borstschild bevestigden, op de zoom ervan die tegenover de priestertuniek zat, aan de binnenkant.

20. Zij maakten ook twee gouden ringen, die zij op de twee schouderstukken van de priestertuniek bevestigden, van onderen, aan de voorzijde ervan, tegenover zijn sluiting boven de sierlijke gordel van de priestertuniek.

21. Zij bonden het borstschild met zijn ringen vast aan de ringen van de priestertuniek met een purperblauw snoer, zodat het boven de sierlijke gordel van de priestertuniek zat en het borstschild niet zou losraken van de priestertuniek, zoals de HEERE Mozes geboden had.

22. Vakkundig weefde hij het bovenkleed van de priestertuniek, helemaal purperblauw.

23. De opening van het bovenkleed zat in het midden ervan, als de halsopening in een borstpantser. Om de opening heen zat een rand, zodat die niet inscheurde.

24. Aan de zomen van het bovenkleed maakten zij granaatappels van purperblauw, purperrood en scharlakenrood getwijnd garen.

25. Zij maakten belletjes van zuiver goud en zetten de belletjes tussen de granaatappels in langs de onderzomen van het bovenkleed, rondom tussen de granaatappels in.

26. Om en om een belletje en een granaatappel, en dan weer een belletje en een granaatappel, rondom langs de onderzomen van het bovenkleed om zo dienst te doen, zoals de HEERE Mozes geboden had.

27. Zij maakten de onderklederen voor Aäron en voor zijn zonen van fijn linnen, vakkundig weefwerk,

28. de tulband van fijn linnen, de hoofddoeken van fijn linnen en de linnen onderbroeken van getwijnd fijn linnen

29. en de gordel was van getwijnd fijn linnen en van purperblauw, purperrood en scharlakenrood garen, een borduurwerk, zoals de HEERE Mozes geboden had.

30. Zij maakten de bloesemplaat van de heilige wijdingskrans van zuiver goud en graveerden daarin een opschrift zoals men een zegel graveert: “HEILIG voor de HEERE!”

31. Zij deden er een purperblauw snoer aan vast om het daarmee op de tulband te bevestigen, zoals de HEERE Mozes geboden had.

32. Zo werd al het werk aan de Woning, aan de Tent van de Ontmoeting voltooid. De zonen van Israël hadden het gemaakt in overeenstemming met alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo hadden zij het gemaakt.

33. Zij brachten de Woning bij Mozes, de Tent en alle bijbehorende voorwerpen, zijn haken, zijn planken, zijn dwarsbalken, zijn zuilen, zijn voetstukken,

34. het dekkleed van roodgeverfde ramsvellen, het dekkleed van dolfijnenhuiden, het voorhangsel als afscherming,

35. de Kist van de Getuigenis, haar draagstokken, het verzoendeksel,

36. de tafel met al haar voorwerpen, de toonbroden,

37. de zuiver gouden kandelaar met zijn lampen, de lampen die men moest klaarmaken en alle bijbehorende voorwerpen en de olie voor de verlichting,

38. het gouden altaar, de zalfolie, het reukwerk van geurige kruiden, het gordijn voor de ingang van de Tent,

39. het koperen altaar met het koperen raster, de draagstokken ervan en alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat met zijn voetstuk,

40. de zeildoeken van de voorhof met de bijbehorende zuilen en voetstukken, het gordijn van de poort van de voorhof, zijn touwen en pinnen en alle voorwerpen voor de dienst van de Woning, voor de Tent van de Ontmoeting

41. en de dienstkleding om in het Heiligdom dienst te doen, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding voor zijn zonen voor hun priesterdienst.

42. De zonen van Israël hadden al het werk uitgevoerd in overeenstemming met alles wat de HEERE Mozes had opgedragen.

43. Mozes bekeek al het werk en zag dat zij het gemaakt hadden, zoals de HEERE had opgedragen, ja, zo hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen.

»