Logo
🔍

Ezechiël 10 EBV24

«

1. Daarna zag ik, en zie, daar, boven het uitspansel, boven het hoofd van de cherubs, was wat er uitzag als een saffiersteen, als de aanblik van wat op een troon leek, en boven hen verscheen Hij,

2. en Hij sprak tot de man die in linnen gekleed was en zei: “Ga tussen de draaiende wielen door naar binnen tot onder de cherubs en vul je handen met vurige kolen van uit de ruimtes tussen de cherubs en strooi ze uit over de stad!” En voor mijn ogen ging hij er tussendoor.

3. De cherubs stonden aan de rechterkant van het Huis toen de man naar binnenging en een wolk vulde de binnenste voorhof.

4. De heerlijkheid van de HEERE verhief zich van boven de cherub en ging over de drempel van het Huis en de wolk vulde het Huis en de voorhof was vol van de glans van de heerlijkheid van de HEERE.

5. Het gedruis van de vleugels van de cherubs was te horen tot in de buitenste voorhof, als de stem van de Almachtige God wanneer Hij spreekt.

6. Nadat Hij aan de man, die in linnen gekleed was, geboden en gezegd had: “Neem vuur van tussen de draaiende wielen, van tussen de cherubs!”, ging deze daarheen en ging naast het draaiende wiel staan.

7. Toen stak een cherub van tussen de cherubs zijn hand uit naar het vuur tussen de cherubs, nam daarvan en gaf het in handen van degene die in linnen gekleed was. Die nam het aan en ging weg.

8. Onder de vleugels van de cherubs was iets zichtbaar dat de vorm had van een mensenhand.

9. Toen keek ik, en zie, er bevonden zich vier wielen naast de cherubs, steeds één wiel naast één cherub. De aanblik van de wielen was als de aanblik van chrysoliet.

10. Zij zagen er alle vier hetzelfde uit, alsof het ene wiel precies in het midden van het andere wiel paste.

11. Als zij gingen, gingen zij naar alle vier de kanten. Zij draaiden zich niet om als zij gingen, want naar de plaats waarheen het voorste wiel zich wendde, daarheen gingen zij. Zij draaiden zich niet om als zij gingen.

12. Heel hun lichaam, hun ruggen, hun handen en hun vleugels en ook de wielen zaten rondom vol ogen, bij hen alle vier, zelfs hun wielen.

13. Ik hoorde naar de wielen roepen: ‘Wervelwiel!’

14. Elk had vier gezichten: het eerste gezicht was het gezicht van een cherub, het tweede gezicht was het gezicht van een mens, het derde was het gezicht van een leeuw en het vierde was het gezicht van een arend.

15. De cherubs stegen op. Dit was hetzelfde levende wezen dat ik bij de rivier de Kebar had gezien.

16. Wanneer de cherubs gingen, gingen de wielen naast hen mee en als de cherubs hun vleugels ophieven om van de aarde op te stijgen, draaiden de wielen ook niet van hun zijde weg.

17. Als zij stilstonden, stonden die ook stil en als zij opstegen, stegen die ook op, want de geest van de levende wezens was in hen.

18. Toen vertrok de heerlijkheid van de HEERE van boven de drempel van het Huis en ging boven de cherubs staan.

19. De cherubs hieven hun vleugels op en stegen voor mijn ogen op van de aarde toen zij weggingen en ook de wielen naast hen. Zij bleven staan bij de ingang van de Oostpoort van het Huis van de HEERE en de heerlijkheid van de GOD van Israël rustte op hen, daarboven.

20. Dit is het levende wezen dat ik onder de GOD van Israël bij de rivier de Kebar had gezien. Toen wist ik dat het cherubs waren.

21. Elk afzonderlijk had vier gezichten en elk afzonderlijk had vier vleugels en onder hun vleugels was iets dat op mensenhanden leek.

22. Hun gezichten leken op de gezichten die ik gezien had bij de rivier de Kebar, de aanblik ervan en zijzelf. Zij gingen ieder recht voor zich uit.

»